ECLI:NL:RBDHA:2022:14966

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
NL22.18016
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E.H. Bokhorst, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat België volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 11 oktober 2022 zijn beide partijen niet verschenen. De rechtbank overweegt dat de verweerder op basis van de Dublinverordening mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet naar België wil worden overgedragen, verwijzend naar een artikel in de Volkskrant van 24 juni 2022, waarin de slechte situatie voor asielzoekers in België wordt beschreven. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van structurele tekortkomingen in het Belgische asielsysteem die zouden leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 oktober 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.18016
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.18017, op 11 oktober 2022 op zitting behandeld. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 België verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een terugnameverzoek naar België verstuurd. België heeft dit verzoek geaccepteerd.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
2. Eiser voert aan dat hij niet overgedragen wil worden aan België. Hierbij verwijst hij naar het artikel van de Volkskrant van 24 juni 2022, waaruit de huidige situatie voor asielzoekers in België blijkt. Uit dat artikel blijkt meer in het bijzonder dat in de verslechterde situatie daar, ook ondanks een gerechtelijke dwangsom geen enkele verandering is gekomen. Uit dit artikel blijkt dat eiser een reëel gevaar loopt om terecht te
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
komen in een situatie die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Hv). Dat verder volgens verweerder uit het AIDA Country Report on Belgium Update 2021 zou blijken dat asielzoekers hun recht op opvang via de rechter kunnen afdwingen, doet aan dit laatste niet af, omdat dit rapport slechts toeziet op 2021 en daarmee dus niets zegt over de huidige situatie. Verweerder toont niet aan dat de situatie sinds dit rapport niet veranderd is en dat de beschrijving in de Volkskrant van de huidige situatie in België niet klopt.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van België mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dat in zijn algemeenheid, dan wel in zijn geval niet kan.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden ten opzichte van België. Eiser verwijst naar het artikel van de Volkskrant van 24 juni 2022. In dit artikel staat dat er problemen zijn in België met de opvangcapaciteit van asielzoekers, wat er in resulteert dat mannen nergens terecht kunnen en op straat moeten slapen. Verder staat er in vermeld dat zelfs na een toegekende rechterlijke dwangsom van € 1.000,- per persoon, per dag, er geen extra bedden zijn gevonden. Uit dit artikel volgt weliswaar dat er in België ten tijde van het artikel problemen waren met de opvangcapaciteit, maar op grond van enkel dit artikel kan naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie getrokken worden dat er sprake is van structurele aan het systeem gerelateerde tekortkomingen die resulteren in onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Hv, die de drempel van zwaarwegendheid haalt. Het artikel is te algemeen van aard en daarnaast wordt het niet ondersteund door actuele openbare bronnen. Het artikel zegt aldus te weinig over de actuele situatie in België. Daarbij vindt de rechtbank nog van belang dat uit het artikel volgt dat de opvangproblemen voor de Belgische rechter zijn gekomen die daar een uitspraak over heeft gedaan. Hieruit blijkt dat klagen in België zin heeft. Dat naar aanleiding van het klagen ‘niet direct een bed gevonden kan worden’, betekent niet dat klagen voor eiser niet mogelijk is of bij voorbaat zinloos is. Voorts vindt de rechtbank van belang dat eiser wordt overgedragen aan België op grond van de Dublinverordening, het artikel gaat over asielzoekers en het is onduidelijk of dit artikel ook ziet op Dublinclaimanten. Voor zover eiser stelt dat verweerder niet heeft aangetoond dat de situatie sinds de update van het Aida rapport niet is veranderd, merkt de rechtbank op dat indien eiser stelt dat de situatie sindsdien is veranderd, het op zijn weg ligt om dat aannemelijk te maken en te onderbouwen. België heeft met het claimakkoord gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser in behandeling genomen zal worden met inachtneming van de Europese richtlijnen en de internationale verdragen op het gebied van asielrecht. Bij voorkomende problemen ten aanzien van de opvang kan en dient eiser zijn beklag daarover te doen bij de daartoe geëigende instanties dan wel bij de (hogere) Belgische autoriteiten. Zoals hiervoor is overwogen is niet gebleken dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 oktober 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.