ECLI:NL:RBDHA:2022:14996

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
NL22.20447
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot Nigeriaanse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser. De eiser had op 10 oktober 2022 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 17 oktober 2022 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat het dossier niet compleet was, omdat de vertrekgesprekken die in de maatregel van bewaring werden genoemd, ontbraken. Echter, de rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij in zijn belangen was geschaad door het ontbreken van deze stukken.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser stelde dat hij direct asiel had aangevraagd bij binnenkomst in Nederland en dat de opgelegde maatregel niet noodzakelijk was. De rechtbank oordeelde echter dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren, aangezien eiser Nederland zonder geldig paspoort en visum was binnengekomen. Bovendien was er een risico op onttrekking aan het toezicht, omdat eiser niet had meegewerkt aan zijn terugkeer naar Nigeria.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.20447
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.C. Kaptein),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen).

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P. Berry. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1972.
Missende stukken
2. Eiser voert als eerste aan dat het dossier dat is overgelegd niet compleet is. De vertrekgesprekken waar naar verwezen wordt in de maatregel van bewaring zijn namelijk niet overgelegd. Hierdoor kan niet bepaald worden of, wat wordt gesteld in de maatregel van bewaring ten aanzien van de vertrekgesprekken, ook klopt.
3. De rechtbank is van oordeel dat deze vertrekgesprekken wel in het dossier horen te zitten, temeer nu er in de maatregel van bewaring ook naar verwezen wordt. Maar eiser heeft slechts in algemene zin gesteld dat deze vertrekgesprekken missen in het dossier. Eiser heeft niet gesteld dat hij daardoor in zijn belangen is geschaad, laat staan dat hij concreet
heeft aangegeven waarom hij zonder deze vertrekgesprekken niet is staat is opheffing van de bewaring te bepleiten. Ook is niet op andere wijze gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad door het ontbreken van deze stukken. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser alle zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd heeft betwist. Over de zware grond onder 3a voert eiser aan dat hij direct bij binnenkomst in Nederland asiel heeft aangevraagd. Deze grond kan daarom niet aan hem worden tegengeworpen. Ten aanzien van de lichte gronden voert eiser aan dat hieruit niet kan worden afgeleid dat er sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht en dat hij een vaste woon- en verblijfplaats en leefgeld heeft via het Coa.
6. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3a en alle lichte gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser is namelijk Nederland niet binnen gekomen met een geldig paspoort en visum. Dat eiser direct asiel heeft aangevraagd in Nederland doet aan deze feitelijke juistheid niets af. Verder is eiser niet in het bezit van een geldig document als vermeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit. Ook is uit vaste jurisprudentie gebleken dat het verblijven op een Coa locatie niet gezien kan worden als vaste woon- en verblijfplaats en dat het leefgeld wat eiser krijgt van het Coa niet gezien kan worden als voldoende middelen van bestaan.
7. De zware grond onder 3a en alle lichte gronden zijn al voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom al dragen. Om die reden behoeft hetgeen eiser verder ten aanzien van de gronden heeft aangevoerd geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
8. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. In de belangenafweging is vermeld dat de vertrektermijn van eiser ruimschoots is overschreden, maar deze termijn was slechts twee
dagen overschreden op het moment dat hij in bewaring werd gesteld. Het beroep van eiser is namelijk pas op 9 september 2022 ongegrond verklaard. Verder heeft eiser altijd voldaan aan zijn meldplicht en heeft hij deelgenomen aan de vertrekgesprekken. Ook heeft eiser al geruime tijd een partner met de Britse nationaliteit die ook in Nederland verblijft. Er is ook een verklaring van de partner van eiser in het dossier geplaatst. In het licht daarvan is ook niet inzichtelijk gemaakt waarom hem geen lichter middel is opgelegd.
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten aanzien van eiser terecht niet heeft volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat eiser in het gehoor voor inbewaringstelling op 10 oktober 2022 heeft verklaard dat hij niet mee wenst te werken aan zijn terugkeer naar Nigeria, dat eiser tot op heden geen aantoonbare acties heeft ondernomen om gevolg te geven aan het opgelegde terugkeerbesluit en dat hieruit is gebleken dat eiser niet voornemens is om vrijwillig terug te keren naar Nigeria. Het beroep van eiser tegen het terugkeerbesluit is op 9 september 2022 ongegrond verklaard, eiser had dus al een aantal weken de tijd om zijn terugkeer zelfstandig te regelen. Dat heeft eiser niet gedaan. Verder heeft eiser nooit eerder over een partner verklaart, ook in het gehoor voor inbewaringstelling
op 10 oktober 2022 heeft eiser daar niets over gezegd. Dit kan daarom ook niet tot een ander oordeel leiden. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 oktober 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.