ECLI:NL:RBDHA:2022:14998
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenvergoeding in asielzaak na niet-tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft verzoeker, een asielzoeker, op 8 februari 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 5 maart 2022 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, maar de Staatssecretaris heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te vergoeden.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag van verzoeker, wat heeft geleid tot het instellen van het beroep. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 21 november 2021 geoordeeld dat de Staatssecretaris binnen acht weken moest beslissen op de asielaanvraag, maar door een besluitmoratorium is de beslistermijn opgeschort. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris niet in verzet is gegaan tegen de eerdere uitspraak, waardoor deze in rechte vaststaat.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat verzoeker recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, omdat het besluit van de Staatssecretaris te laat is genomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 379,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is op 13 oktober 2022 openbaar gemaakt.