ECLI:NL:RBDHA:2022:15029

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
NL22.17907
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel en Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. A.H. Hekman, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. S. Jalouqa, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat hij vreest voor geweld en ernstige discriminatie in Polen en dat hij geen effectieve rechtsbescherming zou hebben.

De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 20 september 2022, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat Polen zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser slaagde er niet in om aannemelijk te maken dat zijn situatie anders was. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de meervoudige kamer die bevestigden dat er geen wezenlijk ander beeld was dan in eerdere AIDA-rapporten over Polen. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van eiser niet zo bijzonder waren dat de aanvraag in behandeling genomen moest worden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 5 oktober 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.17907
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Jalouqa).

Procesverloop

Bij besluit van 8 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.17908, op 20 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen W.M. Mamek. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om overname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
2. Eiser voert aan dat hij vreest voor geweld en ernstige discriminatie in Polen. De politie zal hem niet helpen. De overheid en ook de rechtbank zullen niet de belangen van vreemdelingen behartigen. Hierbij verwijst eiser naar zijn gehoren en zienswijze. Eiser voert verder aan dat hij geen effectieve rechtsbescherming heeft in Polen. Hij verwijst hiervoor
naar het AIDA-rapport van Polen, update 2021, pagina 114-116. Hierin wordt beschreven dat er geen effectieve rechtsbescherming is voor asielzoekers. Rechten en procedurele voorwaarden worden in de praktijk niet (in een begrijpelijke taal) kenbaar gemaakt aan vluchtelingen. Bovendien is er in de meeste gevallen geen sprake van professionele/ adequate rechtsbijstandverlener. Verder verwijst eiser naar pagina 5 van de 'veelgestelde vragen over Polen Dublinterugkeerders’ van VluchtelingenWerk Nederland van 20 juli 2021, waarmee hij zijn vrees voor detentie onderbouwt.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag gaan dat Polen zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in een uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juni 20221 geoordeeld dat ten aanzien van Polen in zijn algemeenheid nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Dit is bevestigd in de uitspraak van de meervoudige kamer van diezelfde zittingsplaats van 1 juli 20222 . In deze uitspraken zijn het AIDA-rapport van Polen, update 2020 en de 'veelgestelde vragen over Polen Dublinterugkeerders’ van VluchtelingenWerk Nederland van 20 juli 2021 meegenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak hierover anders te oordelen. Het AIDA-rapport van Polen, update 2021, pagina’s 114-116, geeft geen wezenlijk ander beeld dan het AIDA-rapport van Polen, update 2020 (pagina’s 91-92) dat is meegenomen in de voormelde uitspraken. Daarbij komt dat de Poolse autoriteiten het verzoek om overname van eiser hebben geaccepteerd, waarmee zij verantwoordelijk zijn geworden voor de behandeling van zijn asielaanvraag met inachtneming van de internationale verdragen waarbij zij aangesloten zijn. De stelling van eiser dat hij bij terugkeer in detentie zal worden geplaatst, doet aan het voorgaande niet af. Uit vaste rechtspraak volgt dat eiser zijn klachten hierover moet indienen bij de autoriteiten van Polen. Er is niet gebleken dat deze mogelijkheid voor eiser niet bestaat. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 Dublinverordening
5. Naar het oordeel moeten de bovengenoemde omstandigheden leiden tot toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, omdat verweerder, met de kennis die bekend is over Polen, niet tot dit besluit had mogen komen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de omstandigheden van eiser geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden van eiser zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat niet gebleken is van omstandigheden die zodanig zijn dat overdracht in dit geval van onevenredige hardheid zou getuigen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 oktober 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.