ECLI:NL:RBDHA:2022:15029
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel en Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. A.H. Hekman, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. S. Jalouqa, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat hij vreest voor geweld en ernstige discriminatie in Polen en dat hij geen effectieve rechtsbescherming zou hebben.
De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 20 september 2022, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat Polen zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser slaagde er niet in om aannemelijk te maken dat zijn situatie anders was. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de meervoudige kamer die bevestigden dat er geen wezenlijk ander beeld was dan in eerdere AIDA-rapporten over Polen. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van eiser niet zo bijzonder waren dat de aanvraag in behandeling genomen moest worden.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 5 oktober 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.