ECLI:NL:RBDHA:2022:15032

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
NL22.1204 NL22.22572 NL22.21602
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag duurzaam verblijfsdocument en oplegging inreisverbod op grond van het Terugtrekkingsakkoord EU-VK

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Britse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor de verlening van een verblijfsdocument voor duurzaam verblijf op basis van het Terugtrekkingsakkoord. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland had verbleven, wat een voorwaarde is voor het verkrijgen van een verblijfsdocument. De rechtbank stelde vast dat de eiser van 12 mei 2009 tot 7 augustus 2012 in Nederland stond ingeschreven, maar sindsdien als niet-ingezetene geregistreerd stond. Hierdoor was niet aangetoond dat hij gedurende de afgelopen vijf jaar onafgebroken in Nederland had gewoond. De rechtbank verwierp ook het beroep van de eiser op het ZK-arrest van het Hof van Justitie, omdat de omstandigheden in die zaak wezenlijk verschilden van die van de eiser. Daarnaast had de staatssecretaris een inreisverbod voor de duur van één jaar opgelegd, omdat de eiser de hem opgelegde vertrektermijn had overschreden. De rechtbank oordeelde dat dit inreisverbod terecht was opgelegd, aangezien de eiser op dat moment geen rechtmatig verblijf had. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL22.1204
NL22.22572
NL22.21602
[v nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1964, van Britse nationaliteit, eiser en verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.F. van der Lubbe).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor de verlening van een verblijfsdocument voor duurzaam verblijf op grond van artikel 18 en 19 van het Terugtredingsakkoord [1] afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 27 september 2022 (het bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
Op 24 oktober 2022 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen het bestreden besluit 1 ontvangen. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL22.22572. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Dit verzoek om een voorlopige voorziening is geregistreerd onder zaaknummer NL22.21602.
Bij afzonderlijk besluit van 27 december 2021 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van één jaar opgelegd.
Op 24 januari 2022 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen het bestreden besluit 2 ontvangen. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL22.1204. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de (hybride) zitting van 11 november 2022. Eiser is via een beeldverbinding vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is in de zittingszaal vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van de beroepen
Achtergrond
1. Eiser heeft op 22 juni 2021 een aanvraag ingediend voor de verlening van een verblijfsdocument voor duurzaam verblijf op grond van artikel 18 en 19 van het Terugtredingsakkoord. Op 9 september 2021 en op 14 oktober 2021 heeft verweerder eiser verzocht documenten te overleggen die aantonen dat hij voor 31 december 2020 in Nederland heeft verbleven, alsmede documenten die aantonen dat hij nog steeds in Nederland verblijft. Ook is eiser verzocht te verklaren waarom zijn adres nog niet staat ingeschreven in de BRP [2] van zijn gemeente. Eiser heeft op 29 september 2021 en 7 november 2021 aanvullende stukken ingediend.
Besluitvorming
2.1
In het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit 1, heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. In de BRP staat namelijk dat eiser van 12 mei 2009 tot 7 augustus 2012 in Nederland stond ingeschreven. Sinds 7 augustus 2012 staat eiser als niet-ingezetene in de BRP ingeschreven. Verweerder acht de door eiser overgelegde documenten onvoldoende om te bewijzen dat hij sinds deze datum en/of de afgelopen vijf jaar ononderbroken in Nederland heeft gewoond. Omdat eiser sinds 7 augustus 2012 langer dan zes maanden per jaar niet in Nederland heeft gewoond, zijn de door hem opgebouwde rechten als Unieburger – die hij voor de datum van de Brexit had – verloren gegaan. Voor zover eiser wel vijf jaar onafgebroken in Nederland zou hebben gewoond, stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij gedurende die periode ook vijf jaar rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8.12, eerste lid, van het Vb [3] . Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat hij in Nederland arbeid heeft verricht en ook uit Suwinet blijkt niet dat eiser arbeid in loondienst heeft verricht. Daarnaast is ook niet gebleken dat eiser arbeid als zelfstandige heeft verricht. Evenmin is gebleken dat eiser kan worden aangemerkt als een economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan, noch dat hij op grond van een andere bepaling van artikel 8.12, eerste lid, van het Vb rechtmatig verblijf heeft gehad.
2.2
In het bestreden besluit 2 heeft verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van één jaar opgelegd, omdat eiser de in het bestreden besluit 1 opgelegde vertrektermijn heeft overschreden. Volgens verweerder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van oplegging van het inreisverbod zou moeten worden afgezien.
Beoordeling rechtbank
Heeft verweerder eisers aanvraag om een verblijfsdocument voor duurzaam verblijf en/of een verblijfsdocument voor bepaalde tijd op grond van het Terugtrekkingsakkoord mogen afwijzen?
Standpunt eiser
3.1
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit 1 en voert in dit kader het volgende aan. Verweerder heeft niet duidelijk gemaakt of hij de aanvraag van eiser heeft getoetst aan het arrest van het Hof van Justitie [4] van 20 januari 2022 [5] in de zaak ZK (het ZK-arrest). Eiser stelt dat dit arrest op hem van toepassing is, omdat hij onafgebroken verblijf in Nederland heeft gehad. Omdat eiser korte periodes in Nederland heeft verbleven, heeft eiser wel degelijk vijf jaar onafgebroken verblijf in Nederland gehad en voldoet hij aan de voorwaarden van artikel 8.12 van het Vb. [6] Het verblijfsdocument voor onbepaalde tijd is dan ook ten onrechte niet verleend. Daarnaast heeft verweerder ook ten onrechte aan eiser geen verblijfsdocument voor bepaalde tijd verleend. Eiser is bezig nadere stukken te verzamelen om zijn verblijf in Nederland aan te kunnen tonen.
Standpunt verweerder
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het ZK-arrest inhoudelijk verschilt van het onderhavige geval. In het geval van eiser is niet in geschil dat hij een aantal jaren in Nederland heeft verbleven, maar niet is gebleken dat eiser aan de vereisten voor duurzaam verblijf heeft voldaan. Hij heeft namelijk niet aangetoond dat hij minstens vijf jaar onafgebroken en rechtmatig in Nederland heeft gewoond.
Beoordeling rechtbank
3.3
Op grond van artikel 15, eerste lid, van het Terugtrekkingsakkoord hebben onderdanen van het Verenigd Koninkrijk die overeenkomstig het Unierecht voor een ononderbroken periode van vijf jaar of voor de in artikel 17 van de Verblijfsrichtlijn [7] vermelde periode legaal in het gastland hebben verbleven, het recht om duurzaam in het gastland te verblijven onder de voorwaarden genoemd in de Verblijfsrichtlijn. Het ononderbroken karakter van het verblijf wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 16, derde lid, en artikel 21 van de Verblijfsrichtlijn. [8]
3.4
Ingevolge artikel 16, derde lid, van de Verblijfsrichtlijn wordt het ononderbroken karakter van het verblijf onder meer niet beïnvloed door tijdelijke afwezigheden van niet meer dan zes maanden per jaar. Krachtens artikel 21 van de Verblijfsrichtlijn kan het ononderbroken verblijf worden aangetoond met alle in het gastland gebruikelijke bewijsmiddelen.
3.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aan de voorwaarden voldoet voor de verlening van een verblijfsdocument voor duurzaam verblijf, omdat hij niet heeft aangetoond vijf jaar ononderbroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Verweerder heeft hierbij terecht betrokken dat eiser van 12 mei 2009 tot 7 augustus 2012 – een periode van ruim drie jaar – in de BRP stond ingeschreven, maar sinds 7 augustus 2012 als niet-ingezetene in de BRP staat ingeschreven. Hierdoor is niet gebleken dat eiser voor een periode van vijf jaar of langer ononderbroken in Nederland heeft verbleven. Dit volgt evenmin uit de door eiser overgelegde stukken. Zo volgt uit de afsprakenlijst bij de huisarts enkel dat eiser in de periode tussen 3 februari 2020 en 6 oktober 2021 verschillende afspraken heeft gehad. Ook het afschrift van [naam apotheek] met de aan eiser afgeleverde medicijnen kan niet als bewijsstuk dienen voor het onafgebroken verblijf van eiser in Nederland, nu hierin een Brits adres van eiser is opgenomen. Tot slot volgt ook uit de reserveringsbevestiging van [naam Hostel] van 28 oktober 2021 en de brief van het [oecumenisch centrum] van 4 november 2021 niet dat eiser vijf jaar onafgebroken verblijf Nederland heeft gehad, nu hieruit hoogstens kan worden afgeleid dat eiser voor een korte periode in 2021 in Nederland heeft verbleven.
3.6
Eisers beroep op het ZK-arrest kan niet tot een ander oordeel leiden. In deze zaak ging het om een Kazachse onderdaan wiens aanvraag voor een verlenging van een EU [9] -verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen was afgewezen. In dit arrest heeft het Hof van Justitie overwogen dat elke fysieke aanwezigheid van een langdurig ingezetene binnen een aaneengesloten periode van twaalf maanden, zelfs als die aanwezigheid binnen deze periode slechts enkele dagen bedraagt, volstaat om te voorkomen dat de ingezetene zijn status van langdurig ingezetene verliest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat deze zaak inhoudelijk verschilt van het ZK-arrest, nu het in deze zaak niet gaat om het verliezen van de status van langdurig ingezetene door langdurig verblijf buiten de EU, maar om de aanvraag voor een verblijfsdocument voor duurzaam verblijf. Daar komt bij dat eiser met de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij in vijf opeenvolgende jaren – ook als het slechts om enkele dagen gaat – onafgebroken in Nederland heeft verbleven.
3.7
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder terecht geen verblijfsdocument voor bepaalde tijd aan eiser heeft verleend, nu hij noch heeft aangetoond dat hij een economisch actieve EU-burger is, noch dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt. Eiser heeft in de gronden aangevoerd dat er nog nadere documenten zullen worden overgelegd om zijn verblijfsrecht in Nederland aan te tonen, maar de rechtbank stelt vast dat dergelijke stukken niet zijn overgelegd.
Mocht verweerder aan eiser een inreisverbod opleggen?
Standpunt eiser
4.1
Eiser is het daarnaast ook niet eens met het in het bestreden besluit 2 opgelegde inreisverbod voor de duur van één jaar. Eiser bestrijdt dat hij de vertrektermijn heeft overschreden. Het primaire besluit, waarin aan eiser een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen is opgelegd, was namelijk niet op een rechtsgeldige wijze aan eiser bekendgemaakt. Pas op 27 december 2021 is dit besluit middels de uitreiking daarvan aan eiser op een rechtsgeldige wijze bekendgemaakt. De vertrektermijn was op het moment van het bestreden besluit daarom nog niet verstreken. Verder stelt eiser dat zijn belangen, gelet op de bijzondere situatie waarin hij zich bevindt, zwaarder wegen dan de belangen van verweerder bij het opleggen van het inreisverbod.
Standpunt verweerder
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het inreisverbod mocht worden opgelegd. Eiser had op het moment van het opleggen van het inreisverbod namelijk geen rechtmatig verblijf in Nederland en had op dat moment geen bezwaar ingediend tegen het primaire besluit. Dat verweerder in het bestreden besluit 1 het door eiser te laat ingediende bezwaar toch als tijdig heeft aangemerkt, doet hier niet aan af. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar betekent immers niet dat het inreisverbod niet geldig is.
Beoordeling rechtbank
4.3
De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van eiser om een verblijfsdocument voor duurzaam verblijf in het primaire besluit van 8 november 2021 is afgewezen. In dit besluit is aan eiser een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen opgelegd. Aan eiser is vervolgens in het bestreden besluit 2 van 27 december 2021 een inreisverbod opgelegd. Nu eiser op de datum van het bestreden besluit 2 geen rechtmatig verblijf had in Nederland en de vertrektermijn van 28 dagen op deze datum ruimschoots was verstreken, heeft verweerder op goede gronden aan eiser een inreisverbod opgelegd. De stelling van eiser dat verweerder het primaire besluit niet op een rechtsgeldige wijze bekend heeft gemaakt en dit pas op 27 november 2021 aan hem bekend is gemaakt, waardoor de vertrektermijn nog niet was verstreken, wordt niet gevolgd door de rechtbank. Dat verweerder uit coulance de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar heeft geacht, maakt niet dat het primaire besluit op een niet rechtsgeldige wijze bekend is gemaakt. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat het primaire besluit naar het verkeerde adres heeft toegezonden, nu eiser in een e-mail naar verweerder van 7 november 2022 – één dag voor het primaire besluit – ditzelfde adres als zijn adres heeft genoemd.
Had verweerder eiser moeten horen in bezwaar?
5. De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder terecht heeft afgezien van het horen van eiser in bezwaar alvorens het bestreden besluit 1 te nemen. Hierbij is van belang dat eiser noch bij de aanvraag, noch na de herstelverzuimbrief van 9 september 2021, noch in de bezwaarfase bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. In de herstelverzuimbrief en in het primaire besluit is expliciet door verweerder benoemd dat eiser zijn aanvraag (nader) moet onderbouwen met objectieve bewijsstukken. Eiser heeft naar aanleiding van de herstelverzuim wel enige stukken overgelegd, maar hieruit blijkt hooguit dat eiser voor een korte periode in Nederland heeft verbleven. Nu eiser op geen enkel moment voorafgaande aan het bestreden besluit 1 de door verweerder gevraagde bewijsstukken heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn aanvraag, terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid is gesteld, heeft verweerder de hoorplicht naar het oordeel van de rechtbank niet geschonden.
Conclusie
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
7. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting van eiser te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank vandaag op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaken geregistreerd onder de nummers: NL22.1204 en NL22.22572,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL22.21602,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.W. Victoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.
2.Basisregistratie personen.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie
5.ECLI:EU:C:2022:39.
6.Vreemdelingenbesluit 2000.
7.Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
8.Zie artikel 15, tweede lid, van het Terugtrekkingsakkoord.
9.Europese Unie.