In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 10 november 2022, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser had zijn aanvraag op 9 mei 2019 ingediend, maar pas op 12 april 2021 werd deze afgewezen. Na intrekking van dit besluit op 31 augustus 2021, heeft eiser op 8 maart 2022 verweerder in gebreke gesteld. De rechtbank oordeelde dat eiser meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep had ingesteld, maar verklaarde het beroep desondanks gegrond. De rechtbank stelde dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moest nemen op de asielaanvraag. Indien verweerder deze termijn overschreed, zou hij een dwangsom van € 100,- per dag moeten betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50. De uitspraak benadrukt de verplichting van bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting.