ECLI:NL:RBDHA:2022:15099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
NL22.7965
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 10 november 2022, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser had zijn aanvraag op 9 mei 2019 ingediend, maar pas op 12 april 2021 werd deze afgewezen. Na intrekking van dit besluit op 31 augustus 2021, heeft eiser op 8 maart 2022 verweerder in gebreke gesteld. De rechtbank oordeelde dat eiser meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep had ingesteld, maar verklaarde het beroep desondanks gegrond. De rechtbank stelde dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moest nemen op de asielaanvraag. Indien verweerder deze termijn overschreed, zou hij een dwangsom van € 100,- per dag moeten betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50. De uitspraak benadrukt de verplichting van bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.7965

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
Is het beroep van eiseres ontvankelijk en gegrond?
3. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 9 mei 2019. Verweerder moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. [3] Bij besluit van 12 april 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Op 31 augustus 2021 heeft verweerder het besluit ingetrokken. Eiser heeft verweerder vervolgens op 8 maart 2022 in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
4. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. [4] Er kunnen omstandigheden zijn die er voor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft. [5]
5. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eiser is gehoord. Ook heeft verweerder op 8 april 2021 al het voornemen bekend gemaakt om de asielaanvraag af te wijzen en heeft eiser op dezelfde dag zijn zienswijze hierover ingediend.
6. De rechtbank beslist dat van verweerder mag worden verwacht dat er nu binnen twee weken een besluit wordt genomen. De rechtbank zal daarom aan verweerder een termijn van twee weken opleggen om te beslissen op de asielaanvraag. Deze termijn begint na de dag van verzending van deze uitspraak.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
7. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) bepaald dat afdeling 8.2.4a (waarin artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb staat) en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze wet is het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak.
8. In de eerdergenoemde uitspraak van 5 augustus 2022 heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS van 6 juli 2022 [6] , geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet, zoals dit luidt sinds 11 juli 2021, onverbindend is voor zover daarin de bestuursrechter de mogelijkheid wordt ontzegd aan overschrijding door verweerder van een gestelde termijn een dwangsom te verbinden. Dit betekent dat de rechtbank verweerder op kan dragen binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. [7]
9. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om een hogere dwangsom op te leggen, zoals door eiser is gevraagd.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen twee alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
11. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om
binnen twee wekenna de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
3.Dit staat in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7.Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.