ECLI:NL:RBDHA:2022:15135

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2022
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
AWB 22/6645
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering tot Nederland op basis van middelenvereiste voor Schengenvisum

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Ghanese verzoeker die de toegang tot Nederland was geweigerd door de Koninklijke Marechaussee (KMar). De verzoeker had op 1 november 2021 een besluit ontvangen waarin zijn toegang tot Nederland werd geweigerd, en daarnaast werd zijn Schengenvisum ingetrokken. De verzoeker heeft hiertegen administratief beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het beroep was beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de verzoeker niet voldeed aan het middelenvereiste dat geldt voor het verkrijgen van een Schengenvisum. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker en zijn partner gezamenlijk niet aan het vereiste bedrag van 1800 euro voldeden, en dat de overgelegde documentatie niet voldeed aan de eisen. De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. M.J.J. Roks, en de verzoeker werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. Y. Rikken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/6645
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 5 november 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J. van Appia),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2021 (bestreden besluit) heeft de Koninklijke Marechaussee (KMar) aan verzoeker de toegang tot Nederland geweigerd. Bij afzonderlijke besluiten van gelijke datum heeft de KMar ook het door de Spaanse autoriteiten afgegeven Schengenvisum type C van verzoeker ingetrokken en een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 6, lid 1 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) aan verzoeker opgelegd.
Verzoeker heeft tegen de toegangsweigering (bestreden besluit) administratief beroep ingesteld bij verweerder. Ook heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming van de voorgenomen uitzetting van verzoeker, totdat op het administratief beroep is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten en is meteen mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker stelt de Ghanese nationaliteit te hebben en wenst samen met zijn partner, mw. S. Mensha, toegang te verkrijgen tot het Schengengebied.
3. Verzoeker voert aan dat het administratief beroep redelijke kans van slagen heeft, omdat de KMar ten onrechte het middelenvereiste aan hem tegenwerpt. Ook heeft de KMar zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat verzoeker niet over passende documentatie beschikt om het doel en de omstandigheden van zijn verblijf aan te tonen.
4. Verweerder heeft gemotiveerd gereageerd op de ingebrachte gronden.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6. Verzoeker heeft spoedeisend belang bij de voorlopige voorziening, omdat hij binnen 48 uur wordt uitgezet naar Ghana. De voorzieningenrechter acht het verzoek daarom ontvankelijk.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat verzoeker niet voldoet aan het middelenvereiste voor het verleende visum op grond van artikel 6, lid 4 van de Schengengrenscode [1] (SGC).
Anders dan verzoeker betoogt betreft het geldende richtbedrag voor kort verblijf van derdelanders in Spanje 100 euro per persoon per dag met een minimum van 900 euro per persoon [2] . Aangezien verzoeker slechts 800 euro aan contanten bij zich heeft, voldoet hij niet aan dit vereiste. Hoewel het hier per definitie een individuele toets betreft, voldoen verzoeker en zijn partner - die over 400 euro in contanten beschikt - ook in samenhang bezien ook niet aan de gezamenlijk gestelde middeleneis van 1800 euro. De overgelegde kopie van de creditcard maakt dit oordeel niet anders, nu deze niet op naam is gesteld en niet is getekend en alleen daarom al niet als geldig betaalmiddel gebruikt kan worden. Nu de toegangsvoorwaarden van artikel 6, eerste lid SGC op grond van artikel 14, eerste lid SGC cumulatieve voorwaarden betreffen, heeft reeds hierom het administratief beroep geen redelijke kans van slagen. Het verzoek tot een voorlopige voorziening dient daarom te worden afgewezen en de overige aangevoerde gronden behoeven om deze reden dan ook geen verdere bespreking.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
9. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
griffier
rechter
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:

Voetnoten

1.Verordening 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 maart 2016, betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen.
2.Zie de volgende link: