ECLI:NL:RBDHA:2022:15138

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2022
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
NL22.22587
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in het kader van Dublin-overdracht naar Spanje

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Marokkaanse asielzoeker, had tegen een overdrachtsbesluit naar Spanje beroep ingesteld en vroeg de voorzieningenrechter om te voorkomen dat hij aan Spanje zou worden overgedragen, zodat hij de uitkomst van zijn beroepsprocedure in Nederland kon afwachten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker eerder al aan de Spaanse autoriteiten was overgedragen en dat het eerdere overdrachtsbesluit in rechte vast was komen te staan. Verzoeker stelde dat zijn beroep een redelijke kans van slagen had, omdat Spanje niet zou voldoen aan zijn verplichtingen uit de Opvang- en de Procedurerichtlijn, en dat zijn overdracht zou leiden tot schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Ook voerde hij aan dat verweerder ten onrechte had afgezien van het horen van verzoeker.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt had gesteld dat Spanje verantwoordelijk was voor de asielprocedure van verzoeker. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat zijn overdracht naar Spanje zou leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling. Ook werd geoordeeld dat verweerder niet verplicht was om een nader gehoor te houden, aangezien verzoeker zijn zienswijze voldoende had kunnen kenbaar maken tijdens het vertrekgesprek.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het beroep van verzoeker geen redelijke kans van slagen had. Verweerder hoefde geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak is definitief en er is geen hoger beroep of verzet mogelijk tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22587
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 6 november 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder in het kader van de Dublinverordening een overdrachtsbesluit naar Spanje aan verzoeker uitgereikt.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL22.2207) ingesteld bij deze rechtbank. Ook heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om ter voorkoming van zijn overdracht aan Spanje een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij de uitkomst van zijn beroepsprocedure in Nederland kan afwachten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten en is meteen mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en heeft een asielprocedure lopen in Spanje. Verzoeker is al eerder door verweerder overgedragen aan de Spaanse autoriteiten in het kader van de Dublinverordening. Dit eerdere overdrachtsbesluit van 2 augustus 2022 is in rechte vast komen staan door uitspraken in beroep [1] en hoger beroep [2] .
Verzoeker zit momenteel in vreemdelingenbewaring en persisteert bij zijn wens om zijn asielprocedure in Nederland voort te zetten. Verzoeker wil niet terugkeren naar Spanje en om deze reden heeft hij wederom beroep ingesteld tegen het nieuwe overdrachtsbesluit.
3. Verzoeker voert aan dat zijn beroep een redelijke kans van slagen heeft, omdat Spanje niet voldoet aan zijn verplichtingen uit de Opvang- en de Procedurerichtlijn. Uitzetting van verzoeker leidt volgens hem dan ook tot schending van artikel 3 EVRM. Ook heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen van verzoeker.
4. Verweerder heeft gemotiveerd gereageerd op de ingebrachte gronden.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6. Verzoeker heeft spoedeisend belang bij de voorlopige voorziening omdat hij binnen 48 uur overgedragen wordt aan Spanje. De voorzieningenrechter acht het verzoek daarom ontvankelijk.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat Spanje verantwoordelijk is voor de asielprocedure van verzoeker. Op grond van vaste rechtspraak van de hoogste vreemdelingenrechter [3] volgt dat verweerder in algemene zin van het interstatelijke vertrouwensbeginsel mag uitgaan bij overdracht van asielzoekers naar Spanje. Uit de overgelegde AIDA rapportage blijkt niet dat dat nu anders moet worden beoordeeld. Evenmin heeft verzoeker in zijn individuele geval met stukken onderbouwd dat zijn overdracht naar Spanje in zijn specifieke geval tot vernederende of onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 EVRM zal leiden. Dat eiser zijn asielprocedure mogelijk niet in de door hem gewenste plaats in Spanje zal moeten doorlopen, is onvoldoende voor een ander oordeel. Het betoog van verzoeker slaagt niet.
8. Ten aanzien van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat verweerder op goede gronden heeft kunnen oordelen dat verzoeker in het vertrekgesprek van 12 oktober 2022 afdoende zijn zienswijze op het overdrachtsbesluit kenbaar heeft kunnen maken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder op grond van de verklaringen van verzoeker tijdens het vertrekgesprek dan ook geen aanleiding hoeven zien om een nader gehoor met verzoeker te houden. Het betoog slaagt niet.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, nu het beroep van eiser geen redelijke kans van slagen heeft.
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep of verzet mogelijk.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen van 29 augustus 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3460.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 september 2022, kenmerk 202205247/1/V3.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling van 8 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1481) en van 12 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1394).