ECLI:NL:RBDHA:2022:1518

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
NL22.2458
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en voortvarend handelen in het kader van laissez-passers

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring die op 29 december 2021 aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 21 februari 2022 gesloten.

De rechtbank overweegt dat als de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, zij het beroep gegrond kan verklaren en de maatregel kan opheffen. De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de maatregel getoetst en vastgesteld dat deze tot het sluiten van het eerdere onderzoek rechtmatig was. De huidige beoordeling betreft alleen de periode na dat onderzoek.

Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet voortvarend handelt, omdat de Surinaamse autoriteiten een afwachtende houding aannemen ten aanzien van het afgeven van laissez-passers. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder voldoende voortvarend handelt door te wachten op de uitkomst van het laissez-passeronderzoek en dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat een aanvraag in vrijheid meer kans van slagen heeft. De rechtbank wijst erop dat eiser zich in het verleden aan het toezicht heeft onttrokken, wat het risico van onttrekking vergroot.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.2458

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 29 december 2021 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft voortgangsgegevens overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en op 21 februari 2022 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Beoordelingskader
1. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 januari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:334, volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Voortvarend handelen
3. Eiser voert aan dat verweerder handelt in strijd met de beginselen van doelmatigheid. Daartoe stelt hij dat het een feit van algemene bekendheid is dat de Surinaamse autoriteiten een zeer afwachtende houding aannemen ten aanzien van het afgeven van laissez-passers. Daarnaast stelt hij dat verweerder ten onrechte de mogelijkheid niet benut dat eiser zich in vrijheid tot de Surinaamse autoriteiten wendt voor het krijgen van een laissez-passer, wat volgens hem een grotere kans van slagen heeft.
4. Voor de beroepsgrond dat de Surinaamse autoriteiten een zeer afwachtende houding aannemen ten aanzien van het afgeven van laissez-passers, heeft eiser geen andere onderbouwing gegeven dan zijn stelling dat dit een feit van algemene bekendheid is. Hierin ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om te oordelen dat verweerder door het wachten op de uitkomst van het laissez-passeronderzoek niet voldoende voortvarend handelt. Verweerder moet in de gelegenheid kunnen zijn om het resultaat van dat onderzoek af te wachten. In dit kader weegt de rechtbank mee dat verweerder blijkens de voortgangsrapportage tweemaal schriftelijk bij de Surinaamse autoriteiten heeft gerappelleerd, te weten op 20 januari 2022 en 10 februari 2022. Anders dan eiser voorstelt, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om verweerder op te dragen mee te delen hoeveel laissez-passeraanvragen er in de afgelopen drie jaren zijn gedaan bij de Surinaamse autoriteiten en hoeveel daarvan hebben geleid tot gedwongen vertrek.
5. Ook de beroepsgrond dat een aanvraag van een laissez-passer die in vrijheid wordt gedaan meer kans van slagen heeft, is niet onderbouwd. Maar ook los van de vraag of dit op voorhand aannemelijk is, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet voldoende voortvarend handelt door eiser niet in de gelegenheid te stellen om in vrijheid aan zijn terugkeer te werken. De rechtbank wijst daartoe op de voornoemde uitspraak van 18 januari 2022, rechtsoverweging 12. Daaruit blijkt dat eiser zich in het recente verleden aan het toezicht heeft onttrokken. De enkele stelling dat eiser nu, anders dan tot voor kort, bereid is om vrijwillig mee te werken aan zijn vertrek, is dan ook onvoldoende om ervan uit te gaan dat het risico van onttrekking niet meer aanwezig is.
6. Ten slotte stelt de rechtbank vast dat verweerder op 28 januari 2022 nog een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd en dat daarin is toegezegd dat de IOM (Internationale Organisatie voor Migratie) zal worden verzocht om eiser te bezoeken. Ook in zoverre kan niet worden geoordeeld dat verweerder niet voldoende voortvarend handelt.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.