ECLI:NL:RBDHA:2022:15251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
NL22.11478
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende uitstel van vertrek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor uitstel van vertrek door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het primaire besluit, genomen op 16 juni 2022, werd door verzoekster bestreden. Tijdens de zitting op 24 november 2022 zijn partijen niet verschenen, maar verzoekster had verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening toewijsbaar was, aangezien de verweerder zich niet verzette tegen de toewijzing. De voorzieningenrechter benadrukte dat zijn oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Tevens werd verzoekster vrijstelling van griffierecht verleend, gezien de omstandigheden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de werking van het bestreden besluit niet geschorst kon worden, maar dat er aanleiding was om uitzetting van verzoekster te verbieden tot zes weken na de beslissing op bezwaar. De proceskosten van verzoekster werden vastgesteld op € 759,-, die door de verweerder moesten worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.11478
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D. Vos).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 7 januari 2022 tot het verlenen van uitstel voor vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2022. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek toe, gelet op de omstandigheden die zijn aangevoerd.
3. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan hangende een bezwaarprocedure de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. In de brief van 17 november 2022 heeft verweerder medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van de voorlopige voorziening, totdat er een beslissing is genomen op het bezwaarschrift.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat de werking van het bestreden besluit van 16 juni 2022 op grond van artikel 6:16 van de Awb in samenhang met artikel 73, tweede lid, van de Vw niet geschorst wordt, ook niet als tegen dat besluit bezwaar is gemaakt. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder op grond van de Awb noch de Vw zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit- met de aanzegging aan verzoekster Nederland te verlaten- op te schorten.
6. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoekster behoort te worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.