In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor uitstel van vertrek door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het primaire besluit, genomen op 16 juni 2022, werd door verzoekster bestreden. Tijdens de zitting op 24 november 2022 zijn partijen niet verschenen, maar verzoekster had verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening toewijsbaar was, aangezien de verweerder zich niet verzette tegen de toewijzing. De voorzieningenrechter benadrukte dat zijn oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Tevens werd verzoekster vrijstelling van griffierecht verleend, gezien de omstandigheden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de werking van het bestreden besluit niet geschorst kon worden, maar dat er aanleiding was om uitzetting van verzoekster te verbieden tot zes weken na de beslissing op bezwaar. De proceskosten van verzoekster werden vastgesteld op € 759,-, die door de verweerder moesten worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde datum als de uitspraak.