ECLI:NL:RBDHA:2022:15310

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
NL21.14137
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was ingetrokken. Het primaire besluit, dat op 6 augustus 2021 werd genomen, hield in dat verzoeker Nederland en de Europese Unie onmiddellijk moest verlaten en dat hem een inreisverbod voor tien jaar werd opgelegd. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om de behandeling van zijn bezwaar in Nederland af te wachten.

De Staatssecretaris heeft op 13 januari 2022 aan de rechtbank meegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. Op 1 februari 2022 heeft de Staatssecretaris het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard, wat betekende dat verzoeker niet langer met uitzetting werd bedreigd. Op 10 maart 2022 heeft verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen reden meer had om de voorlopige voorzieningenprocedure voort te zetten, maar oordeelde dat de proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de Staatssecretaris zich niet had verzet tegen het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 759,- en het griffierecht van € 181,- aan verzoeker toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, in aanwezigheid van griffier mr. S. Sari, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.14137

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V Nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: C.W.M. van Breda).

Inleiding

In het besluit van 6 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd van verzoeker ingetrokken vanaf 6 augustus 2021. Daarbij heeft verweerder bepaald dat dit besluit een terugkeerbesluit is en verzoeker Nederland en de Europese Unie onmiddellijk moet verlaten. Verder heeft verweerder aan verzoeker een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder op 3 september 2021 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen en te bepalen dat verzoeker de behandeling van de bezwaarprocedure in Nederland mag afwachten.
Bij bericht van 13 januari 2022 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.
Bij besluit van 1 februari 2022 heeft verweerder verder het bezwaar tegen de intrekking van de verblijfsvergunning regulier en tegen de uitvaardiging van het inreisverbod gegrond verklaard.
Bij bericht van 10 maart 2022 heeft de gemachtigde van verzoeker het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en verweerder verzocht de proceskosten van verzoeker te vergoeden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2022. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter laten weten dat de zaak zonder zitting kan worden afgedaan. Hij is vervolgens, met bericht van verhindering, niet verschenen. Namens verweerder is een toehoorder niet zijnde de zaaks behandelaar verschenen.
Verweerder heeft na de zitting bij brief van 10 maart 2022 meegedeeld niet bereid te zijn de proceskosten te vergoeden.
Verzoeker heeft bij brief van 11 maart 2022 hierop gereageerd.

Overwegingen

De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend naar aanleiding van het primaire besluit waarin staat dat hij niet langer rechtmatig verblijf had in Nederland en aan hem een terugkeerbesluit is opgelegd met de mededeling dat hij kon worden uitgezet als hij Nederland niet onmiddellijk zou verlaten.
De voorzieningenrechter stelt ook vast dat verzoeker het verzoek om voorlopige voorziening heeft ingetrokken nadat verweerder het bezwaar gegrond heeft verklaard en verzoeker aldus niet langer met uitzetting werd bedreigd. Verzoeker had geen reden meer om de voorlopige voorzieningenprocedure voort te zetten, noch om een beroepsprocedure te starten.
Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:84, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan, in geval van intrekking van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van die wet worden veroordeeld.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nu verweerder bij brief van 13 januari 2022 de rechtbank heeft bericht zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening, de proceskosten inzake de voorlopige voorzieningenprocedure voor vergoeding in aanmerking komen. Dit omdat het bericht van verweerder een tegemoetkomen impliceert in die zin dat verzoeker vanaf dat moment niet langer met uitzetting werd bedreigd. Gelet hierop krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift) met een wegingsfactor 1.
De voorzieningenrechter bepaalt verder dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,00;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.S. Sari, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.