ECLI:NL:RBDHA:2022:15318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2022
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
21/5527
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing compensatie transitievergoeding door Uwv na te late aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, V.O.F., en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een aanvraag ingediend voor compensatie van de transitievergoeding die zij aan een ex-werknemer had betaald. De aanvraag werd echter afgewezen omdat deze te laat was ingediend. Eiseres had de transitievergoeding van € 21.500,- bruto op 2 februari 2018 betaald, maar de aanvraag voor compensatie was pas op 20 november 2020 ontvangen, terwijl deze voor 1 oktober 2020 ingediend had moeten worden. Eiseres voerde aan dat er sprake was van een uitzonderlijke situatie, omdat de ex-werknemer om medische redenen uit dienst was gegaan en dat de aanvraag door omstandigheden, waaronder de coronapandemie, niet tijdig kon worden ingediend.

De rechtbank oordeelde dat de aanvraag inderdaad te laat was en dat de regels omtrent de aanvraag voor compensatie duidelijk waren. De rechtbank stelde vast dat er geen grond was om van de Regeling compensatie transitievergoeding af te wijken, ondanks de omstandigheden die eiseres had aangevoerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, en is openbaar uitgesproken op 14 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5527

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] V.O.F., uit [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: E.N. Lommerse),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: M.A. Bakker).

Procesverloop

In het besluit van 21 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om compensatie van de transitievergoeding afgewezen.
In het besluit van 12 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 25 juni 2001 is de ex-werknemer bij eiseres in dienst getreden. Per 1 december 2014 is hij ziekgemeld. Per 26 oktober 2015 is aan de ex-werknemer een uitkering op grond van de regeling Inkomensvoorziening Volledige Arbeidsongeschiktheid toegekend.
1.2.
De arbeidsovereenkomst met ex-werknemer is per 29 november 2016 beëindigd. Eiseres heeft op 2 februari 2018 aan de ex-werknemer een transitievergoeding betaald van
€ 21.500,- bruto.
1.3.
Eiseres heeft verweerder verzocht om vergoeding (hierna ook: compensatie) van de door haar aan de ex-werknemer betaalde transitievergoeding. Verweerder heeft hierop het primaire besluit genomen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag te laat is ingediend. De aanvraag had voor 1 oktober 2020 ingediend moeten worden, maar deze is pas op 20 november 2020 ontvangen. De wet biedt verweerder geen uitzondering om de aanvraag alsnog in behandeling te nemen.
3. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert hiertegen het volgende aan. Er is sprake van een uitzonderlijke situatie waardoor verweerder zou moeten afwijken van de termijn. De ex-werknemer is om een ernstige medische reden uit dienst gegaan. De overheid zou wetgeving maken zodat eiseres niet zelf voor de transitievergoeding hoefde op te draaien. In april 2020 kon eiseres eindelijk een aanvraag voor compensatie doen, maar wegens het ontbreken van een systeem en door corona is de aanvraag niet afgemaakt, hetgeen later pas weer aan het licht kwam. Eiseres is van mening dat de wetgeving en de uiterste datum niet duidelijk zijn gecommuniceerd.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
In artikel 7:673e, eerste lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn de voorwaarden geformuleerd waaraan moet worden voldaan wil een werkgever aanspraak kunnen maken op compensatie.
5.2.
De eerste voorwaarde, die blijkt uit het eerste lid, onder a, 1º van artikel 7:673e van het BW, gelezen in samenhang met het derde lid, is dat er in verband met het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:673 van het BW een transitievergoeding verschuldigd was, respectievelijk zou zijn als de overeenkomst door opzegging of ontbinding zou zijn beëindigd.
5.3.
De tweede voorwaarde is blijkens artikel 7:673e, eerste lid, onder a, van het BW dat de betaling van de transitievergoeding verband houdt met langdurige arbeidsongeschiktheid. Artikel 7:673e, eerste lid, onder a, van het BW geeft namelijk aanspraak op compensatie indien de arbeidsovereenkomst na de periode, bedoeld in art. 7:670, eerste lid, onderdeel a, en elfde lid, van het BW, is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten.
5.4.
Blijkens artikel 7:673e, zevende lid, van het BW, worden bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid regels gesteld met betrekking tot de aanvraag van de compensatie.
5.5.
Volgens artikel 2, onderdeel b, van de Regeling compensatie transitievergoeding (Regeling) wordt de aanvraag afgewezen indien deze wordt ingediend meer dan zes maanden na de dag waarop de werkgever de volledige compensatie aan de werknemer heeft verstrekt.
5.6.
Indien de volledige compensatie aan de werknemer is verstrekt voor 1 april 2020, wordt volgens het hier toepasselijke artikel 3 van de Regeling, in afwijking van artikel 2, onderdeel b, de aanvraag ingediend voor 1 oktober 2020. Aanvragen die te laat zijn, worden afgewezen. Uit de toelichting op de Regeling blijkt dat ervoor is gekozen dat een aanvraag uiterlijk binnen zes maanden na 1 april 2020 moet worden ingediend, dit om te voorkomen dat er een verschil ontstaat tussen werkgevers die vlak vóór en werkgevers die vlak ná het tijdstip van inwerkingtreding van de Regeling een (transitie)vergoeding betalen bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
6.1.
Niet is in geschil dat de aanvraag te laat is ingediend en ook de rechtbank gaat hiervan uit.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is voldaan aan de regels ten aanzien van de aanvraag van compensatie voor oude gevallen zoals opgenomen in de Regeling. De Regeling en de toelichting daarop zijn duidelijk: er volgt afwijzing bij een te late aanvraag. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat een werknemer van eiseres vanaf april 2020 bezig was met de aanvraag maar dat dit wegens corona en het bollenseizoen is blijven liggen en toen aan de aandacht is ontsnapt. De accountant heeft eiseres er later, ten tijde van het opstellen van de jaarcijfers, op gewezen dat de aanvraag nog niet was ingediend. Deze omstandigheden bieden geen grond om van de Regeling af te wijken. Dat de desbetreffende aanvraagtermijn niet aan eiseres is gecommuniceerd, zoals zij heeft aangevoerd, maakt daarbij geen verschil. Er is geen rechtsregel die maakt dat het Uwv aan alle potentiële aanvragers moet bekendmaken wat de termijnen zijn om aanvragen te kunnen doen. Eiseres was bovendien al sinds april 2020 bezig met de aanvraag en wist dus dat die toen gedaan moest worden. Dat die vervolgens is blijven liggen en pas weer boven tafel is gekomen toen de accountant met de jaarcijfers bezig was, komt voor haar risico.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.