ECLI:NL:RBDHA:2022:15380
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot aanvraag verblijfsdocument
Op 12 december 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker, vertegenwoordigd door S. Ogando Perez, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. S. Pols. Verzoeker had op 22 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER als verzorgende ouder van een Nederlands minderjarig kind. De Staatssecretaris heeft deze aanvraag op 24 mei 2022 buiten behandeling gesteld, omdat de aanvraag niet correct was ondertekend. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 12 december 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, aangezien het besluit van de Staatssecretaris betekende dat verzoeker geen verblijfsrecht meer had in Nederland. Dit leidde tot de noodzaak voor verzoeker om een voorlopige voorziening aan te vragen, om uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de Staatssecretaris ten onrechte verzoeker niet de gelegenheid had gegeven om het gebrek in de aanvraag te herstellen. De rechter benadrukte dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist dat een aanvrager de kans krijgt om een aanvraag aan te vullen als deze niet aan de wettelijke eisen voldoet. Gezien deze omstandigheden had het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, en werd de Staatssecretaris verboden om verzoeker uit te zetten totdat er een beslissing op het bezwaar was genomen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en moest het griffierecht worden vergoed.