ECLI:NL:RBDHA:2022:15380

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3654
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot aanvraag verblijfsdocument

Op 12 december 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker, vertegenwoordigd door S. Ogando Perez, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. S. Pols. Verzoeker had op 22 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER als verzorgende ouder van een Nederlands minderjarig kind. De Staatssecretaris heeft deze aanvraag op 24 mei 2022 buiten behandeling gesteld, omdat de aanvraag niet correct was ondertekend. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 12 december 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, aangezien het besluit van de Staatssecretaris betekende dat verzoeker geen verblijfsrecht meer had in Nederland. Dit leidde tot de noodzaak voor verzoeker om een voorlopige voorziening aan te vragen, om uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de Staatssecretaris ten onrechte verzoeker niet de gelegenheid had gegeven om het gebrek in de aanvraag te herstellen. De rechter benadrukte dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist dat een aanvrager de kans krijgt om een aanvraag aan te vullen als deze niet aan de wettelijke eisen voldoet. Gezien deze omstandigheden had het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, en werd de Staatssecretaris verboden om verzoeker uit te zetten totdat er een beslissing op het bezwaar was genomen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en moest het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/3654
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 december 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] (verzoeker)

V-nummer: [V Nummer]
(gemachtigde: S. Ogando Perez),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris)

(gemachtigde: mr. S. Pols).

Inleiding

Verzoeker heeft op 22 november 2021 verzocht om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER als verzorgende ouder van een Nederlands minderjarig kind. De staatssecretaris heeft met het besluit van 24 mei 2022 besloten om de aanvraag van verzoeker niet in behandeling te nemen, omdat niet is voldaan aan de wettelijke voorschriften voor het in behandeling nemen van een aanvraag. De aanvraag is namelijk niet (juist) ondertekend.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit van de staatssecretaris en heeft een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 12 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van de staatssecretaris, de partner van verzoeker, genaamd [Partner] , en de dochter van verzoeker, genaamd [Dochter] .
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de voorzieningenrechter hierna onder de beslissing.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er sprake is van een spoedeisend belang. Het standpunt van de staatssecretaris in het verweerschrift dat daar geen sprake van is, omdat er geen concrete aanwijzing op korte termijn is dat uitzetting zal plaatsvinden, wordt niet gevolgd. Nu het besluit als rechtsgevolg heeft dat verzoeker geen verblijfsrecht meer in Nederland heeft en verzoeker dus niet meer in Nederland mag zijn en het besluit ook vermeldt dat het besluit op bezwaar niet in Nederland afgewacht mag worden, wordt verzoeker ertoe aangezet om een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. Het is immers onzeker of en wanneer de staatssecretaris gelet op de rechtsgevolgen van het besluit concrete uitzettingshandelingen zal gaan verrichten. Aangezien de voorlopige voorziening strekt tot het voorkomen van uitzetting zodat de beslissing op het bezwaar kan worden afgewacht en het antwoord op de vraag of en wanneer er uitzetting zal plaatsvinden onzeker is, is het spoedeisend belang een gegeven.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
3. De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of de staatssecretaris de aanvraag niet in behandeling mocht nemen. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het bestuursorgaan kan besluiten om de aanvraag niet te behandelen als de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag. [1] Daarbij heeft de wetgever bepaald dat de aanvrager wel de gelegenheid moet hebben gehad om de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is voldaan aan de wettelijke voorschriften voor het in behandeling nemen van de aanvraag, omdat de aanvraag niet juist is ondertekend. Bij de aanvraag van 22 november 2021 van verzoeker is een naam, plaats en datum ingevuld, maar ontbreekt de ondertekening zelf. Daarnaast heeft verzoeker een losse ondertekening overgelegd waarop enkel een handtekening is gezet, zonder naam, plaats en datum van ondertekening. Dit levert inderdaad een gebrek op in de aanvraag. Op de aanvraag behoort naam, plaats en datum ingevuld te worden en de aanvraag moet voorzien zijn van een handtekening. Daarmee wordt voorkomen dat er discussie kan bestaan over wie de aanvraag heeft ingediend. Dat moet voor de staatssecretaris duidelijk zijn.
5. De staatssecretaris heeft verzoeker echter ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om dit gebrek in de aanvraag te herstellen. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van de staatssecretaris op de zitting dat, gelet op de eerdere onjuiste aanvragen die verzoeker heeft ingediend (onder andere vanwege het ontbreken van een handtekening op de aanvraag), het voor hem nu duidelijk had moeten zijn op welke wijze een aanvraag moet worden ingediend om in behandeling te kunnen worden genomen. De Awb is echter duidelijk op dit punt en biedt geen ruimte aan de staatssecretaris om onder die omstandigheden af te wijken van het bieden van een hersteltermijn.
6. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De staatssecretaris moet verzoeker eerst in de gelegenheid stellen om het gebrek in de aanvraag te herstellen, voordat de aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld.

Conclusie en gevolgen

7. Omdat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft, wordt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen. De voorzieningenrechter schorst het primaire besluit totdat de staatssecretaris een beslissing op bezwaar heeft genomen en bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het de staatssecretaris wordt verboden om verzoeker uit te zetten totdat op het bezwaar is beslist.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt de staatssecretaris in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
9. Omdat het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat de staatssecretaris aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Partijen zijn erop gewezen dat tegen de mondelinge uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2022 door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.