In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van twee Nigeriaanse eiseressen. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij besluit van 4 oktober 2022 buiten behandeling gesteld. De rechtbank heeft het beroep van de eiseressen behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseressen aanwezig was, maar de verweerder niet. De eiseressen hebben op 2 juni 2021 Nederland met onbekende bestemming verlaten, wat leidde tot de vraag of zij nog procesbelang hadden bij hun asielaanvraag.
De rechtbank overwoog dat, volgens vaste jurisprudentie, als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder de staatssecretaris te informeren over zijn verblijfplaats, er vanuit moet worden gegaan dat deze vreemdeling geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. De gemachtigde van eiseres stelde dat er regelmatig contact was met eiseres, maar dat haar verblijfplaats onbekend was. De rechtbank concludeerde dat, gezien het feit dat eiseres op enig moment naar het buitenland was vertrokken en niet had laten weten waar zij zich bevond, er geen procesbelang meer was bij de beoordeling van het beroep.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, waardoor er geen inhoudelijke bespreking van de gronden plaatsvond. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. L.A. Banga, in aanwezigheid van griffier mr. S. Sari, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.