ECLI:NL:RBDHA:2022:15423

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
NL22.24972
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.24972
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A. Bondarev).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.24973, op 20 december 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met kennisgeving, niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een terugnameverzoek naar Oostenrijk verstuurd. Oostenrijk heeft dit verzoek geaccepteerd.
2. Eiser voert aan dat hij expliciet een beroep heeft gedaan op artikel 6 van de Dublinverordening. Het is van groot belang voor de ontwikkeling van zijn jonge kinderen dat zij de komende jaren in het bijzijn van hun vader opgroeien. Dit belang wordt het meest gediend met een behandeling van eisers asielaanvraag in Nederland. Als hij terug moet naar Oostenrijk zal eiser weer van voren af aan moeten beginnen met zijn asielprocedure en zal
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
hij nog veel langer moeten wachten voordat hij zich met zijn vrouw en jonge kinderen kan herenigen. Verder blijkt noch uit de tekst van artikel 6 van de Dublinverordening, noch uit de preambule bij de Dublinverordening dat dit artikel enkel ziet op minderjarige kinderen die verblijven op het grondgebied van de lidstaten. Dit blijkt ook niet uit artikel 2, sub i van de Dublinverordening waarin de definitie van ‘minderjarige’ wordt gegeven. Eiser verwijst verder ook naar de uitspraak van 19 januari 2021 rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem.3
3. De rechtbank oordeelt als volgt. De Dublinverordening is van toepassing op vreemdelingen die een asielaanvraag hebben ingediend in één van de lidstaten die is aangesloten bij de Dublinverordening. De Dublinverordening is dus niet van toepassing op gezinsleden die buiten de bij de Dublinverordening aangesloten lidstaten verblijven. Eiser heeft een asielaanvraag ingediend, daarom is de Dublinverordening op hem van toepassing. De kinderen van eiser hebben echter geen asielaanvraag ingediend en vallen ook niet onder de asielaanvraag van eiser. Dat betekent dat de Dublinverordening, inclusief artikel 6, niet van toepassing is op de kinderen van eiser. De verordening beoogt te bepalen welk land verantwoordelijk is voor de desbetreffende asielaanvraag. De standpunten van eiser vallen niet onder de toedelingscriteria. Verder ziet de uitspraak waar eiser naar verwijst op een totaal andere situatie, nu het daar de vraag was of de minderjarige met zijn vader overgedragen kon worden naar een andere lidstaat. Dat is niet het geval in de situatie van eiser. Dat eiser nu in Oostenrijk van voren af aan moet beginnen met zijn asielprocedure, komt voor rekening en risico van eiser zelf. Hij is namelijk zelf in weerwil van de Dublinverordening vertrokken uit Oostenrijk en naar Nederland doorgereisd. Verweerder heeft, naar het oordeel van de rechtbank, in de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
3 NL21.105 en NL21.106.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 december 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.