ECLI:NL:RBDHA:2022:15426

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
NL22.20898
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugnameverzoek asielaanvraag op grond van Dublinverordening; beoordeling van verantwoordelijkheidscriteria

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.J.M. Mohrmann, had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Janssen, niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Frankrijk volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat verweerder niet voldoende rekening had gehouden met zijn individuele omstandigheden en dat de terugnameprocedure onterecht was toegepast.

De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank overwoog dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling was genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk was, en dat dit verzoek door Frankrijk was geaccepteerd. Eiser voerde aan dat verweerder niet had voldaan aan zijn eigen beleid en dat er bijzondere omstandigheden waren die een andere beoordeling rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde echter dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen, en dat er geen aanleiding was voor een overnameverzoek in plaats van een terugnameverzoek.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de terugnameprocedure correct was toegepast. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 23 november 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.20898
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.J.M. Mohrmann),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.20899, op 15 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.D.M. Metri. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een terugname verzoek naar Frankrijk gestuurd. Frankrijk heeft dit verzoek geaccepteerd.
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
Toets van artikel 17 van de Dublinverordening
2. Eiser voert aan dat verweerder in zijn besluit voorbij gaat aan wat eiser duidelijk heeft willen maken in zijn zienswijze door te verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 13 juni 2022.3 Eiser heeft namelijk bedoeld dat verweerder op grond van zijn eigen beleid een ruimer criterium met betrekking tot artikel 17 van de Dublinverordening had moeten hanteren dan het criterium dat genoemd is in het arrest Jawo4 dat is gebruikt in het voornemen. Verweerder had namelijk gezien de inhoud van het aanmeldgehoor ook moeten kijken naar de bijzondere en individuele omstandigheden van eiser. Dat eiser geen partner of kinderen in Nederland heeft wonen, maakt dit volgens eiser niet anders.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. In paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is uitgewerkt op welke manier verweerder gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Er zijn drie situaties omschreven waarin verweerder in ieder geval gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid en een asielaanvraag aan zich trekt. In zowel de Vc 2000 als de uitspraak van de ABRvS van 25 augustus 20165 staat dat verweerder terughoudend gebruik maakt van deze bevoegdheid.
In het voornemen is alleen de eerste situatie6 zoals genoemd in paragraaf C2/5 van de Vc letterlijk genoemd. De toets daaraan is gedaan aan de hand van het arrest Jawo en bepaalde onderdelen uit het aanmeldgehoor. Nadat verweerder er in de zienswijze op was gewezen dat zijn besliskader ruimer was gezien bepaalde passages uit het aanmeldgehoor, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit ook verder getoetst aan de tweede situatie7 uit paragraaf C2/5 van de Vc. Ook al zegt verweerder dit niet met zoveel woorden, het volgt wel uit de tekst van het bestreden besluit. Ter zitting heeft verweerder nog zijn stelling aangevuld door te vermelden dat de situatie zoals omschreven in het aanmeldgehoor los staat van de vraag wie de verantwoordelijke lidstaat is. Hiermee heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de situatie van eiser geen aanleiding geeft om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
Terugnameverzoek
4. Eiser voert verder aan dat uit de Eurodac-gegevens volgt dat hij op 22 april 2022 een asielaanvraag heeft ingediend in Franrijk. Op 24 april 2022 heeft eiser een asielaanvraag in Nederland ingediend. Het is onvoorstelbaar dat in twee dagen, zonder dat er een aanmeldgehoor in Frankrijk heeft plaatsgevonden, de bepalingsprocedure daar geheel zou zijn afgerond. Eiser gaat er vanuit dat dit niet het geval is geweest, daarom is er ten onrechte sprake geweest van een terugnameverzoek in plaats van een overnameverzoek. Frankrijk heeft het terugnameverzoek weliswaar geaccepteerd, maar gezien de bijzonder korte periode tussen beide asielaanvragen had het voor de hand gelegen om in het kader van de
4 ECLI:EU:C:2019:218.
6
‘(…) concrete aanwijzingen dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt’.
7 ‘
bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor
de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een
onevenredige hardheid getuigt’.
samenwerkingsplicht contact op te nemen met de Franse autoriteiten om erachter te komen wat de stand van zaken van het dossier aldaar is. Dit is van belang, omdat een overnameverzoek in een ander onderdeel van de Dublinverordening wordt geregeld dan een terugnameverzoek, en eiser als gevolg daarvan een volle toets ontbeert. Ook de overweging van verweerder dat Frankrijk verantwoordelijk ‘blijft’ voor de asielaanvraag van eiser is dus onjuist.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Nederland heeft Frankrijk op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening verzocht om eiser terug te nemen. In dit artikel staat dat een vreemdeling die een asielaanvraag heeft ingediend in een lidstaat en daarna vervolgens naar een andere lidstaat gaat en daar ook een asielaanvraag indient, kan worden teruggenomen door de lidstaat waar hij als eerste een asielaanvraag heeft ingediend. Voor een terugname op grond van dit artikel maakt het niet uit dat de bepalingsprocedure nog niet is afgerond. Eiser heeft in Nederland een asielaanvraag ingediend en naar aanleiding daarvan is op grond van de Eurodac-gegevens een claimverzoek gestuurd naar Frankrijk. Frankrijk heeft dat claimverzoek geaccepteerd. Niet betwist wordt dat eiser een aanvraag heeft gedaan. Daarmee is het aan Frankrijk op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening om die asielaanvraag verder te behandelen. Er is terecht een terugnameverzoek gedaan. Er is geen enkele aanleiding voor het standpunt dat er een overnameverzoek gedaan had moeten worden.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.