ECLI:NL:RBDHA:2022:15428

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
NL22.21399
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. W. Spijkstra, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Janssen, had de aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Polen volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 15 november 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanvoerde dat er druk op eiser werd uitgeoefend om naar Polen te vertrekken, wat zou leiden tot een gescheiden gezin. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van procesbelang, omdat eiser geen behoefte meer had aan internationale bescherming in Nederland. De rechtbank heeft de argumenten van de gemachtigde van eiser niet gevolgd en geconcludeerd dat de asielaanvraag niet-ontvankelijk was.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante artikelen van de Dublinverordening en de Vreemdelingenwet besproken, en benadrukt dat de overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat niet gelijkstaat aan vrijwillig vertrek. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.21399
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.21400, op 15 november 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een overnameverzoek naar Polen verstuurd. Polen heeft dit verzoek geaccepteerd.
3. De gemachtigde van eiser voert aan dat hij eiser voor het laatst heeft gesproken ten behoeve van de zienswijze, die op 23 september 2022 is ingediend. Daarna heeft de gemachtigde van eiser geen contact meer gehad met eiser. Bij dit soort zaken wordt volgens de gemachtigde van eiser druk uitgeoefend op eiser. Er wordt tijdens het aanmeldgehoor gezegd dat eiser naar Polen moet en zijn partner met haar minderjarige zoon naar Duitsland. Werk je niet mee, dan wordt je in bewaring gesteld. Op deze manier wordt eiser door verweerder onder druk gezet om als een gescheiden gezin te leven. Eiser is daardoor bang geworden. Hij heeft er daarom voor gekozen om met het hele gezin naar een ander land te vertrekken. In dit geval kan het daarom volgens de gemachtigde van eiser ook niet leiden tot een niet-ontvankelijk beroep. Als je overgedragen wordt of ergens heen bent gegaan, heb je ook de mogelijkheid om het beroep door te laten gaan, op grond van artikel 30, tweede lid, van de Dublinverordening. Het beroep kan daarom beoordeeld worden en bekeken kan worden of er sprake is van een terecht claimverzoek.
4. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van procesbelang. Het aanmeldgehoor van 18 juni 2022 waar de gemachtigde van eiser ter zitting op heeft gewezen ziet op de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Artikel 30, tweede lid, van de Vreemdelingenwet zegt daarover dat een vreemdeling die een asielaanvraag heeft gedaan gehoord kan worden over eventuele bezwaren tegen de overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat. Artikel 3.108d van het Vreemdelingenbesluit schrijft verschillende onderwerpen voor waarover vragen gesteld kunnen worden die van belang zijn in voornoemd kader. De rechtbank ziet geen aanleiding om in de vragen en antwoorden van het aanmeldgehoor van 18 juni 2022 de gesuggereerde druk te lezen. Die is er dan ook niet volgens de rechtbank.
5. Het standpunt van de gemachtigde van eiser ten aanzien van artikel 30, tweede lid van de Dublinverordening volgt de rechtbank niet, gelet op de plek waar deze bepaling staat in de Dublinverordening. In dit artikel gaat het om een overdracht na een claimakkoord met al dan niet medewerking van verzoeker en onder begeleiding van de uitvoeringsinstanties
die verantwoordelijk zijn voor de overdracht van eiser. Dit artikel gaat dus niet over vrijwillig vertrek, zoals in dit geval aan de orde.
6. Verder kijkt de rechtbank naar het contact tussen eiser en zijn gemachtigde. Gemachtigde van eiser zegt na de zienswijze van 23 september 2022 geen contact meer te hebben gehad met eiser. Het is nu 15 november 2022, dat betekent dat er een lange tijd is dat eiser geen contact heeft gehad met zijn gemachtigde. Daaruit leidt de rechtbank af dat
1 Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
eiser geen behoefte meer heeft aan de door hem verzochte internationale bescherming in Nederland. Daarom is er geen sprake procesbelang.
7. Het beroep is niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2022 door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
15 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.