ECLI:NL:RBDHA:2022:15428
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot Polen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. W. Spijkstra, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Janssen, had de aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Polen volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 15 november 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanvoerde dat er druk op eiser werd uitgeoefend om naar Polen te vertrekken, wat zou leiden tot een gescheiden gezin. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van procesbelang, omdat eiser geen behoefte meer had aan internationale bescherming in Nederland. De rechtbank heeft de argumenten van de gemachtigde van eiser niet gevolgd en geconcludeerd dat de asielaanvraag niet-ontvankelijk was.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante artikelen van de Dublinverordening en de Vreemdelingenwet besproken, en benadrukt dat de overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat niet gelijkstaat aan vrijwillig vertrek. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.