ECLI:NL:RBDHA:2022:15446

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
NL22.21673
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en verbod op willekeur

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Balkenende, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Janssen, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat er sprake was van strijd met het verbod op willekeur, aangezien in vergelijkbare zaken door verweerder was besloten om de asielaanvraag in de nationale procedure te behandelen.

De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser toelichting heeft gegeven op de door hem genoemde vreemdelingennummers. De rechtbank overweegt dat de toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening een discretionaire bevoegdheid is en dat verweerder in zijn besluitvorming geen schending van het verbod op willekeur heeft aangetoond. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat verweerder onterecht heeft gehandeld door de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, en dat er geen strijd is met het gelijkheidsbeginsel.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 november 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.21673
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R. Balkenende),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.21674, op 15 november 2022 met behulp van een beeldverbinding, hybride op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een overnameverzoek naar Italië gestuurd. Italië heeft dit verzoek geaccepteerd.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat er sprake is van strijd met het verbod op willekeur. In zaken die vergelijkbaar zijn met de zaak van eiser heeft verweerder namelijk besloten om de behandeling van de asielaanvraag in de nationale procedure te laten plaatsvinden en in de zaak van eiser wordt dat niet besloten. Verweerder heeft op grond van
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
artikel 17 van de Dublinverordening wel een discretionaire bevoegdheid om een asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken, maar hierover heeft verweerder in het bestreden besluit geen nadere motivering gegeven. De willekeur is daardoor niet te verklaren. Dat levert volgens eiser ook strijd op met het gelijkwaardigheidsbeginsel. Eiser verwijst daarbij naar in ieder geval zes zaken (door middel van vreemdelingennummers) die hij in die zienswijze heeft genoemd. In elk van deze zaken is het volgende stukje tekst opgenomen:
‘Het claimverzoek dat in het kader van de Dublinverordening is ingediend bij de autoriteiten van het Dublinland wordt ingetrokken. Vanwege de verhoogde instroom en de aan COVID-19 gerelateerde overdrachtsbelemmering is het op dit moment niet mogelijk om uw client op grond van de Dublinverordening tijdig (vóór het verstrijken van de uiterste overdrachtsdatum) over te dragen. Na zorgvuldige overweging is daarom besloten om de zaak van uw client in de nationale procedure op te nemen.’In al deze zaken verschilt volgens eiser niet alleen de periode die verweerder nog had tot aan de uiterste overdrachtstermijn, maar ook de termijn die door verweerder is gehanteerd om af te zien van een overdracht vóór het verstrijken van de uiterste overdrachtsdatum.
3. Nu eiser in zijn beroepschrift enkel heeft gewezen naar de in de zienswijze door hem genoemde vreemdelingennummers, heeft de rechtbank ter zitting, om proces- economische redenen, toelichting gevraagd op de inhoud van in elk geval drie van de door eiser genoemde zaken. Verweerder heeft naar aanleiding van de toelichting van de gemachtigde van eiser vermeld dat voorop staat dat de toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening een discretionaire bevoegdheid betreft die verder uitgewerkt is in beleid en dat naar aanleiding van de uitbraak van de COVID-pandemie dat beleid is aangepast. Voor wat betreft Italië heeft verweerder aangegeven dat gelet op de verhoogde instroom in Nederland en gelet op de beperkingen met betrekking tot de door Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) uit te voeren overdracht (zoals deze bleken onder andere na overleg met Italië), verweerder het beleid in die zin heeft aangepast dat over is gegaan tot het groepsgewijs aan zich trekken van asielaanvragen. Hierbij heeft verweerder aangegeven dat het moment van het claimakkoord en de daarop volgende uiterlijke overdrachtstermijn van belang is geweest en ook een rol heeft gespeeld in de afschaling van het COVID-beleid naar het normale beleid. Wat betreft de voorbeelden met betrekking tot Polen en Zweden geldt hetzelfde. Verweerder heeft op de vraag van de gemachtigde van eiser, of er sprake is van geweest van een veranderende beleidskeuze wat betreft het aanvragen van een verlengde overdrachtstermijn, aangegeven dat daarvan geen sprake is geweest en dat altijd wordt gekeken naar de omstandigheden van de zaak zelf of destijds werd gekozen voor opname in de nationale procedure of verlenging van de overdrachtstermijn.
4. De rechtsbank is van oordeel dat deze uitleg voldoende is als verklaring voor de verschillen in de zaken zoals die door de gemachtigde van eiser ter zitting nader zijn toegelicht. De rechtbank overweegt dat pas op het moment dat verweerder gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening, hij in zijn besluitvorming daaromtrent een motivering moet opnemen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van een schending van het verbod op willekeur gezien de uitleg van verweerder. Gelet op het feit dat in de zaak van eiser geen enkele aanleiding bestond voor verweerder om gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening is er volgens de rechtbank ook geen sprake van de door gemachtigde genoemde strijd met het gelijkheidsbeginsel.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.