ECLI:NL:RBDHA:2022:15452

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
NL22.23243
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot indirect refoulement naar Gaza

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. C.J. Ullersma, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. C.W.M. van Breda, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zweden volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 29 november 2022.

De rechtbank overweegt dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen omdat Zweden verantwoordelijk is. Eiser vreesde dat hij bij terugkeer naar Zweden zou worden afgewezen en naar Gaza zou worden uitgezet. De rechtbank oordeelt echter dat de door eiser overgelegde informatie niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van indirect refoulement. Zweden heeft namelijk gegarandeerd dat een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld in overeenstemming met internationale verdragen en Europese richtlijnen.

Eiser voerde verder aan dat zijn aanvraag in Nederland op grond van artikel 17 van de Dublinverordening behandeld had moeten worden, omdat zijn situatie perspectiefloos is. De rechtbank stelt vast dat verweerder in individuele gevallen gebruik kan maken van deze bevoegdheid, maar dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd niet zo bijzonder zijn dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.23243
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.J. Ullersma),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.23244, op 29 november 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een terugnameverzoek naar Zweden gestuurd. Zweden heeft dit verzoek geaccepteerd.
Indirect refoulement
2. Eiser voert aan dat als hij terug moet keren naar Zweden, hij opnieuw zal worden afgewezen en worden uitgezet naar Gaza. Bij de zienswijze heeft eiser een uitspraak van de rechtbank Göteberg overgelegd. Hij heeft geen perspectief en geen kans om in Zweden te
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
voorkomen dat hij wordt uitgezet. De laatste keer is hij namelijk ook afgewezen. Eiser heeft niet de kans gehad om dit verder aan te vechten. Hij is bij de hoogste rechter geweest en zijn advocaat raadde hem aan om te vertrekken.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat met de door eiser overgelegde informatie niet gesproken kan worden van (indirect) refoulement bij een overdracht aan Zweden. Eiser heeft bij de zienswijze een uitspraak overgelegd van de rechtbank in Göteberg, maar heeft hier geen vertaling van overgelegd. Hieruit blijkt daarom niet dat eiser door Zweden zal worden uitgezet naar Gaza. Verder heeft Zweden met het claimakkoord gegarandeerd dat ook een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld in lijn met de verschillende internationale verdragen en Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Dit houdt ook in dat Zweden ervoor moet zorgen dat een eventuele uitzetting niet in strijd zal zijn met het verbod van refoulement. Dat sprake is van indirect refoulement, omdat eiser vreest dat hij door Zweden naar Gaza zal worden teruggestuurd, volgt de rechtbank daarom niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
4. Eiser voert verder aan dat zijn aanvraag in Nederland op grond van artikel 17 van de Dublinverordening behandeld had moeten worden. De situatie van eiser is perspectiefloos. In Nederland wordt zijn achtergrond, afkomstig uit Gaza, anders en beter beoordeeld. Eiser tracht al jaren bescherming te verkrijgen. Hij valt overal tussen het wal en het schip. Nederland moet daarom op grond van zijn individuele situatie de asielaanvraag van eiser inhoudelijk behandelen. Eiser is ook mentaal moe van het nergens terecht kunnen en zijn psychische gesteldheid leidt daaronder.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder in individuele gevallen gebruik kan maken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, als eiser op basis van bijzondere, individuele omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in zijn geval van onevenredige hardheid getuigd. Verweerder maakt terughoudend gebruik van deze bevoegdheid en heeft een ruime mate van bestuurlijke vrijheid om deze hardheidsclausule al dan niet toe te passen. De rechtbank toetst deze beslissing van verweerder daarom terughoudend.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, namelijk dat hij altijd tussen het wal en het schip valt, daardoor mentaal moe is en zijn psychische gesteldheid daaronder lijdt, zijn - zonder een nadere onderbouwing - niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat niet gebleken is van omstandigheden die zodanig zijn dat overdracht in dit geval van onevenredige hardheid zou getuigen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 december 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.