ECLI:NL:RBDHA:2022:15452
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot indirect refoulement naar Gaza
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. C.J. Ullersma, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. C.W.M. van Breda, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zweden volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 29 november 2022.
De rechtbank overweegt dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen omdat Zweden verantwoordelijk is. Eiser vreesde dat hij bij terugkeer naar Zweden zou worden afgewezen en naar Gaza zou worden uitgezet. De rechtbank oordeelt echter dat de door eiser overgelegde informatie niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van indirect refoulement. Zweden heeft namelijk gegarandeerd dat een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld in overeenstemming met internationale verdragen en Europese richtlijnen.
Eiser voerde verder aan dat zijn aanvraag in Nederland op grond van artikel 17 van de Dublinverordening behandeld had moeten worden, omdat zijn situatie perspectiefloos is. De rechtbank stelt vast dat verweerder in individuele gevallen gebruik kan maken van deze bevoegdheid, maar dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd niet zo bijzonder zijn dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.