In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf, ingediend op 4 februari 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris de wettelijke beslistermijn van 90 dagen had verlengd naar zes maanden, en dat de beslissing uiterlijk op 4 augustus 2022 genomen had moeten worden. Eiser heeft de Staatssecretaris op 9 augustus 2022 in gebreke gesteld, maar heeft pas meer dan twee weken later beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de Staatssecretaris niet binnen de gestelde termijn heeft beslist.
De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat hier geen verzoek om is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting. De rechtbank geeft de Staatssecretaris een termijn van twee weken na verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. De rechtbank wijst het verzoek van de Staatssecretaris om een langere beslistermijn af, gezien de reeds verstreken tijd sinds de indiening van het verweerschrift.
Daarnaast heeft de rechtbank de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de termijn voor het nemen van een besluit. Tevens is bepaald dat de Staatssecretaris € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 379,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, en is openbaar gemaakt op 11 november 2022.