ECLI:NL:RBDHA:2022:15525

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
NL22.17076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag tot machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf, ingediend op 4 februari 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris de wettelijke beslistermijn van 90 dagen had verlengd naar zes maanden, en dat de beslissing uiterlijk op 4 augustus 2022 genomen had moeten worden. Eiser heeft de Staatssecretaris op 9 augustus 2022 in gebreke gesteld, maar heeft pas meer dan twee weken later beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de Staatssecretaris niet binnen de gestelde termijn heeft beslist.

De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat hier geen verzoek om is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting. De rechtbank geeft de Staatssecretaris een termijn van twee weken na verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. De rechtbank wijst het verzoek van de Staatssecretaris om een langere beslistermijn af, gezien de reeds verstreken tijd sinds de indiening van het verweerschrift.

Daarnaast heeft de rechtbank de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de termijn voor het nemen van een besluit. Tevens is bepaald dat de Staatssecretaris € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 379,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, en is openbaar gemaakt op 11 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.17076
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Hijma), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van machtiging tot voorlopig verblijf van
4 februari 2022 (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
3. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 4 februari 2022. Verweerder moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen.3 Verweerder heeft deze termijn verlengd naar zes maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 4 augustus 2022 moeten beslissen. Eiser heeft verweerder op 9 augustus, bij verweerder ontvangen op
11 augustus 2022, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
3 Dit staat in artikel 2u van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4. Het beroep is kennelijk gegrond.
5. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.4 Er kunnen omstandigheden zijn die er voor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.5
6. In zijn verweerschrift verzoekt verweerder een maatwerkopdracht te geven die recht doet aan de (on)mogelijkheden van de uitvoeringspraktijk door een beslistermijn op te leggen van vier weken. De rechtbank ziet, mede gelet op de termijn die inmiddels is verstreken sinds de indiening van het verweerschrift op 15 september 2022, geen aanleiding om mee te gaan in dit verzoek van verweerder. Verweerder moet daarom binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van twee weken na het verzenden van deze uitspraak een besluit nemen.
7. Op verzoek stelt de rechtbank de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die verweerder op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb is verschuldigd.6 Eiser heeft verzocht deze dwangsom vast te stellen. Verweerder is de maximale dwangsom verschuldigd, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom daarom vast op € 1.442,-.
8. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
9. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag,
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
4 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
6 Dit staat in art. 8:55c van de Awb.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van
B.L. Duteweert, griffier.
11 november 2022
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.