In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 11 november 2022, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag. Eiser had op 27 juli 2022 een inwilligend besluit ontvangen, maar wenste dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en verweerder in de proceskosten veroordeelt. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat, hoewel verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, het beroep van eiser niet-ontvankelijk is. Dit komt doordat eiser met zijn beroep enkel beoogde dat verweerder zou beslissen op zijn aanvraag, wat inmiddels is gebeurd. De rechtbank hoeft dus niet meer op de inhoud van het beroep in te gaan. Eiser heeft ook verzocht om vaststelling van de bestuurlijke dwangsom, maar de rechtbank kan hier niet op ingaan omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor de artikelen van de Awb niet van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd.
De rechtbank oordeelt dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De proceskosten worden vastgesteld op € 379,50, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor van 0,5, aangezien de zaak enkel over de overschrijding van de beslistermijn ging. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, en veroordeelt verweerder in de proceskosten.