Op 7 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, bestaande uit vier personen uit Oegstgeest, hadden bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest, dat op 15 november 2021 een tijdelijke omgevingsvergunning had verleend voor het realiseren van een aarden dam bij de natuurschaatsbaan. De verzoekers vorderden een voorlopige voorziening om de uitvoering van de vergunning te staken, omdat zij vreesden voor onherstelbare schade aan het rijksmonument.
De voorzieningenrechter overwoog dat de vergunde werkzaamheden reeds waren uitgevoerd, waardoor er geen mogelijkheid meer was om een voorlopige voorziening te treffen. De verzoekers hadden in hun correspondentie met de verweerder niet betwist dat de werkzaamheden al waren uitgevoerd, maar stelden dat het verzoek was bedoeld om verdere schade te voorkomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat de feitelijke gevolgen van de werkzaamheden zich al hadden voorgedaan en de rechtmatigheidsvragen in de bezwaarprocedure aan de orde konden komen.
De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 januari 2022, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.