ECLI:NL:RBDHA:2022:1562

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
SGR 20/7908
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.C.A. Schulpen, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. D. Spiering-Kalay. Eiser was arbeidsongeschikt verklaard met een percentage van 62,56% en ontving een vervolguitkering (VU) op basis van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv om de VU ongewijzigd voort te zetten, ondanks de toegenomen arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en vastgesteld dat de arbeidsdeskundige rapportage voldoende onderbouwd was. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht de VU van eiser per 18 september 2019 ongewijzigd heeft voortgezet, omdat eiser nog steeds onder dezelfde arbeidsongeschiktheidsklasse viel. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, maar de rechtbank constateerde een gebrek in de procedure en veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7908

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.C.A. Schulpen),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser per
18 september 2019 meer arbeidsongeschikt geacht dan voorheen, namelijk 62,56% in plaats van 57,90%. Daarbij is bepaald dat de vervolguitkering (VU)die eiser op grond van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontving ongewijzigd wordt voortgezet.
Bij besluit van 3 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 7 december 2021 heeft eiser aanvullende medische stukken ingebracht.
Op 25 januari 2022 heeft verweerder desgevraagd aanvullende stukken ingediend.
Bij e-mail van 25 januari 2022 heeft de rechtbank verweerder verzocht om een reactie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) op de in de bezwaar- en beroepsfase ingebrachte arbeidskundige gronden. Op 27 januari 2022 heeft verweerder per e-mail een rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van dezelfde datum ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2022 via een skypeverbinding op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat ging er aan deze procedure vooraf?
1.1
Eiser was laatstelijk werkzaam als kabellegger voor 40 uur per week. Op 20 mei 2015 is eiser voor deze werkzaamheden uitgevallen vanwege lichamelijke en psychische klachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding is aan eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na het doorlopen van de wachttijd heeft eiser met een aanvraag van 31 januari 2017 een WIA-uitkering aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens is bij besluit van 28 maart 2017 per 17 mei 2017 een loongerelateerde uitkering (LGU) op grond van de WGA ingevolge de Wet WIA aan eiser toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 57,90%. Bij besluit van 16 juni 2017 is deze LGU met ingang van 4 juli 2017 omgezet in een VU.
1.2
Op 17 september 2019 heeft eiser zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Eiser geeft aan door een nekhernia steeds meer last van zijn nek, hoofd, rechterarm en rechterbeen te hebben. Verder heeft hij veel last van zijn maag en darmen, waarvoor hij wordt behandeld door een specialist. Naar aanleiding van deze melding heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij het primaire besluit heeft verweerder de VU van eiser ongewijzigd voortgezet. Hoewel eiser meer arbeidsongeschikt wordt geacht dan voorheen valt hij nog steeds onder dezelfde arbeidsongeschiktheidsklasse, zijnde 55 tot 65%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn in het primaire besluit ingenomen standpunt gehandhaafd. Dat standpunt houdt in dat eiser per 18 september 2019 62,56% arbeidsongeschikt is en dat de VU daarom terecht ongewijzigd is voortgezet. Dit standpunt is gebaseerd op de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 27 oktober 2020.
Standpunt van eiser
3. In beroep voert eiser, samengevat weergegeven, aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Er is onvoldoende rekening houden met eisers lichamelijke en psychische klachten. Op lichamelijk gebied heeft eiser last van keelklachten, buikpijn, maagklachten, aambeien, hand- en polsklachten, nekklachten die uitstralen naar de rug, de rechterarm en het rechterbeen, oogklachten (zichtvermindering en tranende ogen), bloedverlies via de urine en slechthorendheid. Op psychisch gebied heeft eiser last van stress, een depressie, aanhoudende schuldenproblematiek, vermoeidheid, somberheid, gebrek aan eetlust en angst voor de dood. Volgens eiser had hij op grond van voornoemde lichamelijke en psychische klachten volledig arbeidsongeschikt moeten worden geacht. Voorts voert eiser aan dat hij ongeschikt is om de geduide functies te verrichten. Alle geduide functies overschrijden namelijk eisers belastbaarheid en moeten daarom komen te vervallen. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser medische informatie van zijn behandelend huisarts, psycholoog en KNO-arts ingediend.
Beoordeling door de rechtbank
4. In geschil is de vraag of verweerder terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser in de zin van de Wet WIA met ingang van 18 september 2019 heeft vastgesteld op 62,56%.
De medische grondslag
5. Het is vaste rechtspraak dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Het is aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6.1
Naar aanleiding van eisers melding van toename van arbeidsongeschiktheid heeft de primaire arts het dossier bestudeerd, waaronder de beschikbare medische informatie van de behandelend neuroloog, radioloog, GZ-psycholoog en KNO-arts. Daarnaast heeft de primaire arts eiser tijdens het spreekuur van 15 oktober 2019 gezien en hem lichamelijk en psychisch onderzocht. Verder heeft de primaire arts informatie opgevraagd bij de behandelend huisarts. Zijn bevindingen heeft hij neergelegd in het rapport van
19 november 2019. Dit rapport is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. De primaire arts concludeert dat op basis van het eigen onderzoek en de beschikbare medische informatie er onvoldoende medisch objectiveerbare aanknopingspunten zijn om een duidelijke verslechtering per 1 juli 2018 dan wel 18 augustus 2019 aan te nemen. Volgens de primaire arts houdt de bij het voorgaande verzekeringsgeneeskundige onderzoek opgestelde functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 27 februari 2017 ruim voldoende rekening met de belastbaarheid van eiser. Toch heeft de primaire arts op 13 november 2019 een nieuwe FML opgesteld, waarin eiser op sommige items meer beperkt is geacht. Volgens de primaire arts is eiser per 15 oktober 2019 belastbaar conform deze FML.
6.2
De verzekeringsarts b&b heeft vervolgens aan de hand van de door eiser aangevoerde bezwaren de bevindingen van de primaire arts beoordeeld. De verzekeringsarts b&b heeft eiser tijdens het spreekuur op 24 juli 2020 lichamelijk en psychisch onderzocht. Tevens heeft de verzekeringsarts b&b dossierstudie verricht en kennis genomen van de in de bezwaarfase verstrekte medische informatie van de behandelend sector. De verzekeringsarts b&b heeft van zijn bevindingen op 27 oktober 2020 een rapport opgemaakt. In dit rapport komt de verzekeringsarts b&b tot de conclusie dat er geen reden is om af te wijken van de conclusie van de primaire arts. Volgens de verzekeringsarts b&b is geen sprake van het ontbreken van benutbare mogelijkheden, aangezien eiser niet is opgenomen in een ziekenhuis of instelling, hij niet bedlegerig of ADL-afhankelijk is en er geen sprake is van een volledig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. In bezwaar zijn geen medische gegevens ingebracht die leiden tot een ander inzicht betreffende de datum in geding. Volgens de verzekeringsarts b&b is er dan ook geen aanleiding om meer beperkingen per de datum in geding aan te nemen. De in de FML van 13 november 2019 aangegeven beperkingen zijn correct, aldus de verzekeringsarts b&b.
6.3
Naar aanleiding van het beroep heeft de verzekeringsarts b&b een aanvullend rapport opgesteld op 29 maart 2021. In deze rapportage concludeert de verzekeringsarts b&b dat de beroepsgronden en de in beroep ingebrachte medische documenten geen aanleiding geven om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Volgens de verzekeringsarts b&b betreffen de ingebrachte medische stukken de medische situatie van na de datum in geding. Wat in beroep is aangevoerd over de nek-, hand- en polsklachten en de buik- en maagklachten komt niet overeen met wat de huisarts schrijft over de datum in geding. Verder geven de in beroep ingebrachte medische stukken ook geen aanleiding om een situatie van het ontbreken van benutbare mogelijkheden aan te nemen.
7.1
Gelet op de wijze waarop de verzekeringsarts b&b zijn conclusie over de medische beperkingen van eiser in zijn rapportage heeft onderbouwd, komt de rechtbank tot het oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts b&b heeft dossierstudie verricht en eiser tijdens een spreekuur gezien en lichamelijk en psychisch onderzocht. Verder blijkt uit de rapportage dat alle door eiser naar voren gebrachte klachten en ingebrachte medische stukken op deugdelijke en kenbare wijze zijn betrokken bij de medische beoordeling. Daarmee heeft de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank zich in voldoende mate een beeld gevormd van de lichamelijke en psychische klachten van eiser.
7.2
De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b. Voor zover eiser heeft betoogd dat hij volledig arbeidsongeschikt is vanwege zijn lichamelijke en psychische klachten, faalt dit betoog. De verzekeringsarts b&b heeft inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd waarom er vanuit medisch oogpunt geen aanleiding is om te concluderen dat benutbare mogelijkheden ontbreken. Dat eiser het niet eens is met het oordeel van de verzekeringsarts b&b kan naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is immers de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van de beschikbare medische informatie de objectiveerbare beperkingen vast te stellen voor het verrichten van arbeid. De eigen opvatting en beleving van eiser is daarbij niet doorslaggevend. De door eiser in beroep overgelegde medische stukken geven geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de (verzekerings)artsen, aangezien deze informatie betrekking heeft op de medische situatie na de datum in geding. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit dan ook op een deugdelijke medische grondslag.
De arbeidsdeskundige grondslag
8.1
In haar rapportage van 29 november 2019 concludeert de primaire arbeidsdeskundige dat eiser niet geschikt is voor de maatgevende arbeid, maar dat hij wel geschikt is voor ander werk. Op grond van de nieuwe FML van 13 november 2019 heeft de primaire arbeidsdeskundige de volgende functies geduid: ‘Machinaal metaalbewerker’ (SBC-code 264122), ‘Medewerker intern transport’ (SBC-code 111220) en ‘Productiemedewerker industrie’ (SBC-code 111180). Op grond hiervan is eiser 62,56% arbeidsongeschikt te achten, aldus de primaire arbeidsdeskundige.
8.2
Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft de primaire arbeidsdeskundige op
28 oktober 2020 een aanvullende rapportage opgesteld. In deze rapportage legt zij uit waarom de geduide functies, ondanks een paar signaleringen, de belastbaarheid van eiser niet overschrijden.
8.3
Aangezien het dossier geen rapportage van een arbeidsdeskundige b&b bevatte, heeft de rechtbank verweerder bij e-mail van 25 januari 2022 verzocht om de arbeidsdeskundige b&b alsnog te laten reageren op de in de bezwaar- en beroepsfase ingebrachte arbeidskundige gronden. In reactie op dit verzoek heeft verweerder op
27 januari 2022 een rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 26 januari 2022 ingediend. In deze rapportage concludeert de arbeidsdeskundige b&b dat er, afgezien van een kleine correctie wat betreft de indexering van het maatmaninkomen, geen aanleiding is om af te wijken van het standpunt van de primaire arbeidsdeskundige. Volgens de arbeidsdeskundige b&b heeft de primaire arbeidsdeskundige terecht geconcludeerd dat eiser per 18 september 2019 ongeschikt is om de maatgevende arbeid te verrichten. Ook na heroverweging luidt de conclusie dat de eerder geduide functies geschikt zijn voor eiser en dat deze functies op de beoordelingsdatum, 18 september 2019, actueel zijn.
9. De arbeidskundige gronden van eiser komen er samengevat op neer dat de geduide functies niet geschikt zijn voor eiser, omdat deze zijn belastbaarheid overschrijden. Eiser gaat hierbij echter uit van verdergaande beperkingen dan in de FML van 13 november 2019 zijn opgenomen. De rechtbank gaat gelet op wat onder 7.1 en 7.2 is overwogen, uit van de juistheid van de FML Gelet hierop en gelet op de onder 8.3 bedoelde motivering van de arbeidsdeskundige b&b, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat eiser niet in staat is de geduide functies te verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige b&b met de rapportage van 25 januari 2022 het bestreden besluit alsnog voorzien van een deugdelijke arbeidskundige grondslag. Het in eerste instantie verzuimen door de arbeidsdeskundige b&b van het opstellen van een reactie op de arbeidskundige bezwaargronden levert echter wel een gebrek op. De rechtbank ziet evenwel aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren, aangezien het gebrek door de arbeidskundige b&b in de beroepsfase is hersteld en aannemelijk is dat eiser hierdoor niet benadeeld is. Het bestreden besluit wijzigt niet als gevolg van de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b. Eiser heeft de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b ook niet gemotiveerd bestreden.
Conclusie
10. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht de VU van eiser per 18 september 2019 ongewijzigd heeft voortgezet, nu eiser nog altijd onder dezelfde arbeidsongeschiktheidsklasse valt.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Gelet op het onder 9 geconstateerde gebrek bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor één).
13. Tevens ziet de rechtbank aanleiding te oordelen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-;
  • draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 48,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het niet met de uitspraak eens bent.