ECLI:NL:RBDHA:2022:15655

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
NL21.17052 T
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over mvv-aanvraag en afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referent

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt de mvv-aanvraag van eiser, geboren in 1987 met de Syrische nationaliteit, behandeld. Eiser heeft een aanvraag ingediend om als gezinslid bij zijn moeder, referent, te verblijven. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat er volgens verweerder geen sprake zou zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank behandelt de zaak en overweegt dat er in geschil is of er sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat de vraag of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen bijzondere afhankelijkheid tussen eiser en referent wordt aangenomen. De rechtbank wijst op de omstandigheden waaronder referent Syrië heeft verlaten en de afhankelijkheid van eiser van referent voor zijn medicijnen, eten en onderdak.

De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, met een termijn van zes weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep. De uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra en is openbaar gemaakt op 22 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17052 T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: M.L.F. Verhaegh).

Inleiding en procesverloop

Eiser is geboren op [geboortedatum] 1987 en bezit de Syrische nationaliteit. [A] (referent) is de moeder van eiser. Op 28 januari 2019 heeft referent namens eiser een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel om als familie- of gezinslid bij referent te verblijven.
Bij besluit van 9 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de mvv-aanvraag afgewezen, omdat er volgens verweerder geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties).
Bij besluit van 3 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Referent is verschenen en A. Sharo heeft getolkt. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Beoordelingskader
1. In geschil is of tussen eiser en referent sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM1 .
1. Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens
2. Het is vaste jurisprudentie van het EHRM2 dat pas kan worden gesproken van een beschermenswaardig gezinsleven tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than the
normal emotional ties’); er moet sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid (‘additional elements of dependancy’)3. Als geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid en dus niet van beschermenswaardig gezinsleven, hoeft ook geen belangenafweging te worden gemaakt, omdat dan geen sprake kan zijn van schending van artikel 8 van het EVRM.
3. Uit de jurisprudentie4 van het EHRM volgt verder dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Voor de beoordeling daarvan kunnen relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene en de banden met het land van herkomst.
4. Volgens de uitspraak van de Afdeling5 van 4 april 20196 is voor de vaststelling van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen een ouder en een niet-jongvolwassen meerderjarig kind vereist dat ‘more than the
normal emotional ties’ bestaan. De Afdeling overweegt dat voor deze ‘ties’ onder meer financiële of materiële afhankelijkheid van belang kan zijn en dat verweerder hierbij zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht mag toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven.
Standpunt verweerder
5. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat tussen eiser en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder onderbouwt dat als volgt. De gezinsband tussen referent en eiser is verbroken, omdat eiser op het moment van de aanvraag gehuwd was. Dat eiser niet-afhankelijk is van referent volgt uit het feit dat referent er vrijwillig voor heeft gekozen om Syrië te verlaten en na aankomst in Nederland pas na enkele maanden de mvv-aanvraag ingediend. Verder is onvoldoende onderbouwd dat referent om medische redenen afhankelijk is van anderen, laat staan referent, en heeft referent de zorg voor eiser feitelijk overgedragen aan anderen.
Standpunt eiser
6. Eiser voert in beroep aan dat verweerder onvoldoende motiveert waarom er geen bijzondere afhankelijkheid van referent wordt aangenomen, en onderbouwt dat als volgt. Verweerder acht het geloofwaardig dat eiser van medicatie en een stabiele omgeving
2 Europees Hof voor de Rechten van de Mens
3 Zie bijvoorbeeld de zaak A.W. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk, 12 juni 2010, no. 47486/06, www.echr.coe.int
4 Zie bijvoorbeeld de zaak Kopf en Liberda tegen Oostenrijk, 17 april 2012, no. 1598/06, www.echr.coe.in
5 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
afhankelijk is. Die stabiele omgeving ontbreekt, en eiser kan op niemand een beroep doen. Verweerder onderbouwt onvoldoende dat de zorg voor eiser is overgedragen aan anderen.
Oordeel van de rechtbank
7.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser tot het vertrek van referent naar Nederland heeft samengewoond met referent. Ook is niet in geschil dat eiser niet in zijn eigen inkomen kan voorzien, en dat referent tot haar vertrek eiser heeft voorzien van medicijnen, eten en onderdak.
7.2
Verweerder heeft referent tegengeworpen dat zij vrijwillig uit Syrië is vertrokken en pas vier maanden nadat zij in Nederland kwam namens eiser een mvv-aanvraag heeft ingediend, hetgeen niet wijst op een bijzondere afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referent. Referent heeft op de zitting toegelicht dat zij mede vanwege de algemene veiligheidssituatie in Syrië ervoor koos om te vertrekken en zich bij haar minderjarige zoon in Nederland te voegen. De rechtbank is van oordeel dat het vrijwillige vertrek van referent moet worden bezien tegen de achtergrond van de slechte algemene veiligheidssituatie in Syrië en het feit dat referent een nareiziger is. Gelet hierop moet de vrijwilligheid van dat vertrek worden genuanceerd, in die zin dat referent formeel gezien inderdaad vrijwillig is vertrokken, maar dat zij zich, vanwege de genoemde elementen, gedwongen kan hebben gevoeld uit Syrië te vertrekken en dat van een echte vrije keuze daarom geen sprake was. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom ondanks de genoemde elementen het vrijwillige vertrek van referent niet wijst op een bijzondere afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referent.
Verder is het tijdsverloop tussen aankomst in Nederland en het indienen van de aanvraag opvallend, maar niet zo groot dat geen sprake meer kan zijn van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referent.
7.3
Verweerder overweegt dat eiser geen duidelijke medische diagnose van zijn ziekte heeft overgelegd. De rechtbank overweegt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij dit aan eiser mag tegenwerpen. Verweerder acht het immers wel aannemelijk dat eiser ziek is en afhankelijk van medicatie. Bovendien heeft eiser een medisch rapport van 13 november 2018 overgelegd, waarin staat dat eiser lijdt aan een bipolaire stoornis.
7.4
Verder overweegt verweerder dat de gezinsband tussen referent en eiser is verbroken, en dat referent de zorg voor eiser heeft overgedragen aan de huwelijkspartner van eiser. De rechtbank stelt vast dat verweerder hierbij kennelijk niet heeft meegewogen dat eiser steeds bij referent is blijven wonen en afhankelijk was van referent voor zijn medicijnen, eten en onderdak. De vraag is of de gezinsband tussen eiser en referent ook in dit geval door het huwelijk van eiser verbroken is. Verweerder gaat daar in het bestreden besluit niet op in. Daarnaast staat vast dat de huwelijkspartner eiser heeft verlaten en (dus) niet voor eiser zorgt. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom referent de zorg voor eiser aan de huwelijkspartner heeft overgedragen.
7.5
Gelet op de hiervoor besproken specifieke feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiser en referent. De rechtbank concludeert dan ook dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust en daarom in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen
8. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
9. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak of plaatsing in het digitale dossier het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins- Langedijk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 augustus 2022

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.