In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt de mvv-aanvraag van eiser, geboren in 1987 met de Syrische nationaliteit, behandeld. Eiser heeft een aanvraag ingediend om als gezinslid bij zijn moeder, referent, te verblijven. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat er volgens verweerder geen sprake zou zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank behandelt de zaak en overweegt dat er in geschil is of er sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat de vraag of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen bijzondere afhankelijkheid tussen eiser en referent wordt aangenomen. De rechtbank wijst op de omstandigheden waaronder referent Syrië heeft verlaten en de afhankelijkheid van eiser van referent voor zijn medicijnen, eten en onderdak.
De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, met een termijn van zes weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep. De uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra en is openbaar gemaakt op 22 augustus 2022.