ECLI:NL:RBDHA:2022:15748
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van een Zuid-Sudanese vreemdeling wegens onvoldoende bewijs van een 15c-situatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Zuid-Sudanese vreemdeling. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er in Zuid-Sudan sprake was van een situatie die hem zou kunnen bedreigen, zoals bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. De rechtbank baseerde haar oordeel op eerdere uitspraken en overgelegde landeninformatie, waaruit bleek dat de situatie in Zuid-Sudan niet zodanig was verslechterd dat iedere terugkerende burger een risico op willekeurig geweld liep.
De eiser had eerder asiel aangevraagd en was in het verleden al afgewezen. Hij had verklaard dat hij vreesde voor zijn leven vanwege zijn etniciteit en de politieke situatie in Zuid-Sudan. De rechtbank oordeelde echter dat de vrees van de eiser niet voldoende onderbouwd was en dat er geen concrete dreiging voor hem bestond. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht was afgewezen en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door rechter E.I. Terborg-Wijnaldum, in aanwezigheid van griffier A. Lopar, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.