ECLI:NL:RBDHA:2022:15749

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
NL22.22933
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in relatie tot Italië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 19 december 2022, is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de asielaanvraag van eiser ongegrond is verklaard. Eiser, een Russische nationaliteit, had een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat de situatie voor asielzoekers in Italië onacceptabel is en dat hij een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om deze claim te onderbouwen.

De rechtbank stelt vast dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat verweerder ervan uit mag gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft verschillende rapporten en documenten ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt, maar de rechtbank oordeelt dat deze informatie niet overtuigend genoeg is om te concluderen dat Italië niet in staat is om asielzoekers adequaat te behandelen. De rechtbank wijst erop dat eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigen dat de situatie voor Dublinterugkeerders in Italië niet dusdanig is verslechterd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden gehanteerd.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de medische omstandigheden van eiser, waaronder scoliose, niet voldoende zijn om te concluderen dat overdracht naar Italië onaanvaardbaar zou zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat hij niet kan reizen of dat zijn gezondheid in gevaar zou komen bij overdracht. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de afwijzing van de asielaanvraag onevenredig hard zou zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22933

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M.H.W.M. van Lokven).

Procesverloop

In het besluit van 9 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, [1] op 9 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiser is geboren op [datum] en heeft de Russische nationaliteit. Uit EU-Vis is gebleken dat aan eiser een toeristenvisum voor het Schengengebied is verleend door Italië, met een geldigheidsduur van7 juni 2022 tot 7 december 2022. Eiser heeft op 18 oktober 2022 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Eiser wil in Nederland asiel aanvragen want hij heeft gehoord dat Nederlanders solidair zijn met opposanten van het Russische regime en dat Russen niet worden uitgezet.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [2] ; daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [3] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek op 7 november 2022 aanvaard.
Beroepsgronden
3. Eiser stelt dat er ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en verweerder de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Eiser wijst ter onderbouwing van zijn standpunt op het rapport van SRC OSAR van januari 2020 [4] , waaruit blijkt dat de situatie van asielzoekers, en met name Dublinterugkeerders, miserabel is. Gelet op dat rapport is de Afdelingsjurisprudentie omtrent het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië niet meer accuraat. Dublinterugkeerders hebben weinig kans om toegang te krijgen tot huisvesting en hun basisrechten worden niet gegarandeerd. De situatie is verslechterd wegens forse bezuinigingen en strengere wetten. Eiser verwijst voorts naar het rapport Working papers Global Migration [5] van februari 2020 en USDOS [6] van 11 maart 2020, waarin het juridisch kader en de organisatie van de opvang van asielzoekers in Italië uiteen wordt gezet, wat bevestigt dat er sprake is van structurele tekortkomingen. Eiser wijst ook nog op een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 27 juli 2022. Eiser stelt ook dat verweerder hem een vertrektermijn had moeten verlenen omdat hij in het gehoor al had aangegeven op eigen initiatief te zullen vertrekken. Eiser heeft een brief overgelegd van een kennis van hem uit België die stelt voor eiser te willen zorgen. Eiser stelt wegens medische omstandigheden, scoliose, niet overdraagbaar te zijn en beroept zich op het arrest C.K. tegen Slovenië [7] . Ten slotte verwijst eiser naar een artikel van RTBF van 7 december 2022 waaruit blijkt dat Italië tijdelijk geen Dublinclaimanten zal opnemen.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat er in Italië sprake is van zodanige tekortkomingen in de asielprocedure of bij de asielopvang dat hij een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 3 van het EVRM. [8]
4.1
Eiser is daarin niet geslaagd. De Afdeling [9] heeft recent in verscheidene uitspraken geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Italië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. [10] In de uitspraak van 26 augustus 2022 heeft de Afdeling geoordeeld dat de situatie van Dublinterugkeerders in Italië sinds het jaar ervoor niet dusdanig is verslechterd dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De overgelegde brief van Vluchtelingenwerk Nederland geeft ook geen wezenlijk ander beeld van de situatie dan eerder besproken in de Afdelingsuitspraak. De overige bronnen zijn van eerdere datum dan de bronnen die door de Afdeling over de situatie in Italië zijn betrokken en ook uit die informatie blijkt geen wezenlijk ander beeld. Er is dus niet gebleken dat de Afdelingsuitspraak niet meer accuraat is. Tevens is niet gebleken dat Italië asielaanvragen van Russen niet of niet conform Europese richtlijnen in behandeling neemt. Ook is niet gebleken dat Italië Russen, in strijd met het verbod op refoulement, terugstuurt naar Rusland.
4.2
De rechtbank stelt vast dat de enige informatie die afwijkt van wat al eerder bekend was, volgt uit het artikel van RTBF waaruit blijkt dat Italië heeft laten weten dat zij geen Dublinterugkeerders zal opnemen. Echter, blijkt uit dit artikel niet dat Italië dit daadwerkelijk zal uitvoeren en deze groep niet terug zal nemen.
4.3
De rechtbank ziet in eisers medische omstandigheden ook geen grond waarop verweerder de aanvraag aan zich had moeten trekken. Het was aan eiser om aannemelijk te maken dat overdracht, wegens medische omstandigheden, strijd zou kunnen opleveren met artikel 4 van het Handvest. [11] Niet is gesteld of gebleken dat eiser niet zou kunnen reizen of dat overdracht, volgens het arrest C.K. tegen Slovenië, een reëel en bewezen risico zou inhouden op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van eiser. Hierbij is ook van belang dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag gaan dat in Italië vergelijkbare medische zorg aanwezig is en dat niet is gebleken dat eiser daar niet behandeld kan worden. Dat eiser wegens zijn medische aandoening niet overdraagbaar is, kan de rechtbank dan ook niet volgen. Tevens is de rechtbank niet gebleken dat er voor overdracht extra garanties moeten worden gevraagd. Eiser heeft namelijk niet geconcretiseerd waarom deze nodig zijn en welke garanties er nodig zijn.
4.4
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat ook niet is gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat er sprake is van onevenredige hardheid als verweerder de asielaanvraag van eiser niet aan zich trekt. Dat eiser vrienden heeft wonen in de buurt van Nederland maakt nog niet dat de overdracht onevenredig hard is.
4.5
Ten aanzien van de vertrekmodaliteit merkt de rechtbank op dat uit paragraaf C1/2.6 van de Vc [12] een vreemdeling een vertrektermijn van ten hoogste tien werkdagen krijgt als hij aangeeft zelfstandig te zullen vertrekken. Echter, volgt uit die paragraaf, samen met paragraaf A3/6.9 van de Vc, dat verweerder de vertrektermijn achterwege kan laten als een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd of indien de vreemdeling in bewaring is gesteld. Dit is bij eiser het geval en een vertrektermijn was daarom ook niet nodig.
4.6
De beroepsgronden slagen niet.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Lopar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummer: NL22.22934.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.“Reception conditions in Italy; Updated report on the situation of asylum seekers and
5.“Working papers Global Migration: Consequences and responses”, Paper 2020/41, February 2020.
6.“Country report on Human Rights Practices 2019- Italy”.
7.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 (C578/16 ).
8.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 24 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1788, en 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497.
11.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
12.Vreemdelingencirculaire 2000.