ECLI:NL:RBDHA:2022:15876

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
AWB 22/3286
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor EU verblijfsvergunning langdurig ingezetene en verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 2 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvragen voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd behandeld. Eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, had zijn aanvragen ingediend, maar deze werden afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van het niet voldoen aan het middelenvereiste. Dit besluit werd gehandhaafd in het besluit op bezwaar van 29 april 2022, waarbij de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd werd verlengd tot 16 december 2026.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet aan het middelenvereiste voldoet. Eiser had aangevoerd dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling van dit vereiste vanwege zijn langdurige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende had onderbouwd waarom hij voor vrijstelling in aanmerking zou komen, en dat de aanvraag niet gericht was op gezinshereniging, maar op verblijf als langdurig ingezetene. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht de aanvragen heeft afgewezen en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 22/3286
[v nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van

2 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1972, van Nigeriaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. W. Hoeba),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak gaat het over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd.
1.1
Met het besluit van 7 februari 2022 heeft verweerder de aanvragen voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat hij duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. Met het besluit op bezwaar van 29 april 2022 zijn de afwijzingen van de aanvragen gehandhaafd en is eisers verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlengd van 16 december 2021 tot
16 december 2026.
1.2
Omdat beide partijen zich hebben afgemeld voor de zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze zaak het beroep van eiser. Het beroep van eiser ziet op de afwijzingen van de aanvragen om een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. De rechtbank beoordeelt eisers beroep aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenaamde beroepsgronden.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Artikelen 21, eerste lid, aanhef en onder a, en 45b, tweede lid, aanhef, en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bepalen dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd respectievelijk een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen slechts kan worden afgewezen, als de vreemdeling, al of niet tezamen met de gezinsleden bij wie hij verblijft, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan (het middelenvereiste).

Moet eiser vrijgesteld worden van het middelenvereiste?

5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet voldoet aan het middelenvereiste. De vraag ligt voor of eiser daarvan moet worden vrijgesteld. Eiser voert aan dat hij op grond van paragraaf B7/2.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) in aanmerking komt voor vrijstelling omdat hij al ruim twee jaar arbeidsongeschikt is en herstel is uitgesloten voor tenminste nog een jaar.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het middelenvereiste. Zo heeft eiser niet toegelicht op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de op Gezinsherenigingsrichtlijn [1] gebaseerde uitzonderingsmogelijkheid, uitgewerkt in paragraaf B7/2.1.1 van de Vc, analoog moet worden toegepast op deze aanvraag. Er is namelijk niet gevraagd om gezinshereniging, maar om verblijf als langdurig ingezetene dan wel een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Bovendien heeft eiser zijn gestelde arbeidsongeschiktheid in het geheel niet onderbouwd. Verweerder heeft eiser dan ook een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd mogen weigeren omdat eiser niet aan het middelenvereiste voldoet. Dit geldt ook voor de gevraagde verblijfsvergunning als langdurig ingezetene. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.E. Delhaes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
2 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.