ECLI:NL:RBDHA:2022:15900

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
NL21.17896
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Willems - Keekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel familie en gezin, inreisverbod en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als verblijfsdoel 'familie en gezin'. Eiseres, een Russische vrouw, had in 2019 een aanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 22 oktober 2021 werd afgewezen. De staatssecretaris motiveerde de afwijzing onder andere met het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en stelde dat er geen objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven in Rusland uit te oefenen.

Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij zij betoogde dat de belangenafweging ten onrechte in haar nadeel was uitgevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 2016 in Nederland verblijft, maar dat haar eerdere verblijfsvergunning was ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de afwijzing van de aanvraag gerechtvaardigd was, en dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wogen dan die van eiseres bij het uitoefenen van haar gezinsleven in Nederland.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom een inreisverbod was opgelegd, en heeft dit onderdeel van het besluit vernietigd. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij het afwijzen van verblijfsvergunningen, vooral in gevallen die betrekking hebben op gezinsleven en de rechten van kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17896

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
van Russische nationaliteit,
alias
[naam 2],
geboren op [geboortedatum] ,
van Azerbeidzjaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Spapens)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 21 maart 2019 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor verblijf voor bepaalde tijd, met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’, afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit op 15 november 2021 beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het volgende.
1.1.
Eiseres is sinds 2016 in Nederland. Haar is op 28 januari 2016 een tijdelijke verblijfsvergunning op grond van de Verblijfsregeling voor slachtoffers van Mensenhandel verleend. Op 7 september 2016 is deze vergunning met terugwerkende kracht ingetrokken nadat het Openbaar Ministerie de aangifte van eiseres heeft geseponeerd. Vervolgens heeft eiseres meerdere procedures doorlopen, maar deze hebben niet tot vergunningverlening geleid. Eiseres is nooit uit Nederland vertrokken. Naar eigen zeggen heeft zij sinds 17 november 2017 een relatie met [naam referent] (referent). Referent heeft de Nederlandse nationaliteit. Eiseres en referent hebben samen een zoon, [naam zoon] , geboren op [geboortedatum] , die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning (verblijf bij vader). Referent heeft twee kinderen uit een eerdere relatie en heeft met hen een omgangsregeling. Deze kinderen, van 8 en 9 jaar, hebben een reguliere verblijfsvergunning voor verblijf bij hun biologische moeder.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen en gehandhaafd in het bestreden besluit, omdat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres kan daar niet van worden vrijgesteld op grond van haar medische situatie. Daarnaast is uitzetting van eiseres niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft in dat kader overwogen dat bij de afweging van de betrokken belangen met name een doorslaggevend gewicht wordt toegekend aan de omstandigheden dat eiseres, zonder duidelijkheid te hebben over haar verblijfsstatus, in Nederland een relatie is aangegaan, dat zij zonder in het bezit te zijn van een verblijfstitel het gezinsleven heeft geïntensiveerd en dat niet is gebleken van een onmogelijkheid om het gezinsleven buiten Nederland voort te zetten.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen namens haar in dat verband is aangevoerd, wordt hierna - voor zover van belang - ingegaan. Eiseres heeft met name betoogd dat de in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakte belangenafweging ten onrechte in haar nadeel is uitgevallen.
4. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse Staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn.
5. Eiseres heeft allereerst aangevoerd dat verweerder ten onrechte in de belangenafweging heeft meegewogen dat zij het gezinsleven is gestart en heeft geïntensiveerd op het moment dat zij geen rechtmatig verblijf had, nu ten tijde van het starten van haar relatie bij de rechtbank nog een procedure aanhangig was tegen het besluit van verweerder om de haar verleende vergunning als slachtoffer van mensenhandel in te trekken.
5.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in dit standpunt. Aan de omstandigheid dat zij beroep had aangetekend tegen de intrekking van de haar verleende vergunning als slachtoffer van mensenhandel kan eiseres onmogelijk het idee hebben ontleend dat er geen onduidelijkheid bestond over haar verblijfstatus, noch de zekerheid dat haar verblijf zou worden toegekend. Verweerder heeft dan ook kunnen overwegen dat de keuze van eiseres om desondanks haar gezinsleven met referent te intensiveren, thans voor haar rekening en risico komt. Zij heeft daarmee verweerder voor een voldongen feit geplaatst. In zoverre heeft verweerder deze omstandigheid daarom in het nadeel van eiseres kunnen meewegen.
6. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat ten onrechte ten nadele van haar is meegewogen dat zij een valse identiteit en nationaliteit heeft gebruikt en dit pas heeft toegegeven nadat de vreemdelingenpolitie haar daarmee had geconfronteerd. Verweerder had er rekening mee moeten houden dat zij slachtoffer is geweest van mensenhandel. Zij heeft een andere naam opgegeven uit angst voor de mensen die haar hebben uitgebuit en haar mogelijk zouden kunnen terugvinden. Temeer nu deze mensen nooit getraceerd zijn.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de omstandigheid dat eiseres aanvankelijk een valse identiteit en nationaliteit heeft gebruikt in haar nadeel heeft mogen meewegen, aangezien het in het belang is van de Nederlandse Staat dat zij de identiteit kent van de vreemdelingen aan wie zij een vergunning verleent. Dat eiseres hiertoe is gebracht uit angst voor de mensensmokkelaars maakt dit niet anders, nu eiseres er bij de gehoren op is gewezen dat zij de waarheid dient te vertellen. Bovendien kan zij de bescherming van de Nederlandse autoriteiten inroepen indien zij meent gevaar te lopen.
7. Daarnaast is volgens eiseres ten onrechte meegewogen dat referent niet voldoet aan het vereiste zelfstandig en duurzaam over voldoende financiële middelen beschikken nu niet is aangetoond dat hij van dit vereiste zou moeten worden vrijgesteld. In bezwaar is een bericht van de gemeente Groningen overgelegd waaruit blijkt dat referent al vanaf 2014 te kampen heeft met medische belemmeringen vanwege een ongeval. Hij wordt niet actief begeleid richting werk of participatie. Een poging om een traject te volgen richting parttime ondernemerschap is niet succesvol geweest. Uit het feit dat referent de afgelopen 6 jaar niet heeft kunnen werken, moet worden afgeleid dat arbeidsinschakeling binnen een redelijke termijn niet te verwachten valt.
7.1.
De rechtbank constateert dat de aanvraag van eiseres niet is afgewezen op het middelenvereiste. De omstandigheid dat referent niet heeft aangetoond duurzaam over voldoende middelen van bestaan te beschikken is slechts meegenomen als één van de omstandigheden die in het nadeel van eiseres zijn betrokken bij de belangenafweging. Bovendien is aan deze omstandigheid door verweerder geen overwegend belang toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom het niet voldoen aan het vereiste zelfstandig en duurzaam over voldoende financiële middelen te beschikken in het nadeel van eiseres kan worden meegewogen. Daarbij is van belang dat is komen vast te staan dat referent thans niet in staat is om eiseres te onderhouden met als gevolg dat zij ten laste van de Nederlandse samenleving zal komen terwijl uit de e-mail van de gemeente Groningen van 15 november 2021 blijkt dat er geen officiële ontheffing van de arbeidsverplichting voor referent door de gemeente is afgegeven. Uit de e-mail van de gemeente Groningen blijkt overigens tevens dat wel geprobeerd wordt referent naar werk te begeleiden, met als gevolg dat dit mogelijk in de toekomst anders kan liggen.
8. Voorts heeft verweerder volgens eiseres ten onrechte gesteld dat er geen sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Rusland uit te oefenen nu referent in Nederland (nog) twee kinderen heeft uit een eerdere relatie. Bovendien zal referent geen verblijf in Rusland verleend worden en mocht dit al het geval zijn, zal hij daar niet in staat zijn in het noodzakelijke onderhoud te voorzien gezien zijn medische problemen.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Rusland uit te oefenen. Daartoe overweegt de rechtbank dat, zoals blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), artikel 8 van het EVRM niet zover strekt dat dit een vrije domiciliekeuze voor kinderen impliceert waarbij de meest ideale en wenselijk situatie moet worden gegarandeerd. Het gezinsleven kan ook in Rusland worden uitgeoefend. Daaraan staat niet in de weg dat referent de Nederlandse nationaliteit bezit en eiseres’ zoon een verblijfsvergunning heeft. Dat referent dan mogelijk minder contact zal hebben met de kinderen uit zijn eerdere relatie, maakt dit niet anders. Dit is het gevolg van een keuze die eiseres en referent hebben gemaakt. Het is op zichzelf begrijpelijk dat het moeilijk zal zijn voor referent en de kinderen om op afstand contact te hebben door middel van moderne communicatiemiddelen, maar dit betekent niet dat dit onmogelijk is of dat niet redelijkerwijs van hen mag worden verwacht om het gezinsleven op andere wijze invulling te geven dan tot nu toe het geval is geweest in afwachting van de procedure van eiseres. Dat referent mogelijk niet tot Rusland zal worden toegelaten heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet onderbouwd, terwijl de bewijslast voor een gestelde objectieve belemmering wel bij haar ligt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 17 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1383). Dat het voor referent lastig zal zijn om in het levensonderhoud van het gezin te kunnen voorzien en dat hij te kampen heeft met een posttraumatisch stresssyndroom, maakt niet dat verweerder de belangenafweging in het voordeel van eiseres had moeten laten uitvallen nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor haar onmogelijk is om het gezin financieel te onderhouden. Nu eiseres 28 jaar in Rusland heeft gewoond voordat zij naar Nederland kwam en, zoals gebleken is, haar ouders daar nog immer woonachtig zijn, heeft verweerder niet hoeven aannemen dat eiseres niet in staat zal zijn aldaar een bestaan op te bouwen, met haar gezin.
9. Verweerder heeft in het bestreden besluit, volgens eiseres, tevens onvoldoende rekening gehouden met de belangen van het zoontje van eiseres en referent. Het is niet in het belang van zijn ontwikkeling als hij voor een periode van onbepaalde duur geen direct contact met zijn moeder dan wel zijn vader kan hebben.
9.1.
Dat het zoontje van eiseres en referent er belang bij heeft om het gezinsleven met beide ouders voor te zetten, maakt naar het oordeel van de rechtbank evenmin dat de belangenafweging in het voordeel van eiseres moet uitvallen. Haar zoontje is weliswaar in Nederland geboren, maar verweerder heeft kunnen meewegen dat hij erg jong is en dus nog niet geworteld in de Nederlandse samenleving. Gelet op zijn jonge leeftijd (en aanpassingsvermogen) is het bovendien aannemelijk dat hij zich, met behulp van zijn moeder die de cultuur en taal daar kent, in Rusland zal kunnen vestigen. Zoals overwogen strekt de vrije domiciliekeuze voor kinderen niet zover dat de meest ideale en wenselijk situatie moet worden gegarandeerd.
10. Tevens voert eiseres aan dat het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidbeginsel is genomen. Zij vraagt zich af welk doel het stellen van het mvv-vereiste in dit geval heeft als ervan uitgegaan kan worden dat het gezinsleven alleen in Nederland kan plaatsvinden omdat het een samengesteld gezin betreft en geconcludeerd kan worden dat referent van het inkomensvereiste moet worden vrijgesteld.
10.1.
Zoals geoordeeld heeft verweerder in het nadeel van eiseres mogen meewegen dat zij in Nederland een relatie is aangegaan en vervolgens het gezinsleven heeft geïntensiveerd terwijl zij wist, of behoorde te weten, dat haar verblijf in Nederland niet rechtmatig was. Uit vaste jurisprudentie van de ABRvS volgt dat in een dergelijk geval slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden een verplichting rust op Nederland om de vreemdeling hier verblijf toe te staan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 9 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2404). In casu is van deze uitzonderlijke omstandigheden niet gebleken. Nu verweerder daarbij ook niet heeft hoeven aannemen dat er sprake is van een objectieve belemmering bestond er geen aanleiding om op grond van het evenredigheidbeginsel af te zien van het stellen van het mvv-vereiste. Voor zover eiseres in dit verband betoogt dat zij bij terugkeer naar Rusland gevaar loopt vanwege mensenhandelaren, merkt de rechtbank op dat het haar vrijstaat om een daartoe strekkende aanvraag in te dienen.
10.2.
Gelet op het vorenstaande, in het licht van de motivering in de besluitvorming, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van de Nederlandse staat prevaleert boven het belang van eiseres bij het kunnen uitoefenen van het familie- en gezinsleven in Nederland.
11. Voorts stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte van mening is dat er geen sprake is van schending van het privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De banden die eiseres met de Nederlandse samenleving heeft opgebouwd zijn van voldoende gewicht om aan te nemen dat er sprake is van bijzondere banden. Zo verblijft zij al sinds 2015 in Nederland waarvan een periode rechtmatig, volgt zij in het kader van haar inburgering taallessen en heeft zij een intensieve band met haar schoonfamilie.
11.1.
Tussen partijen is weliswaar niet in geschil dat eiseres in Nederland privéleven heeft in de zin van artikel 8 van het EVRM, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de belangenafweging ook in dit kader in het nadeel van eiseres uitvalt. Verweerder heeft de banden die eiseres met Nederland heeft, het feit dat zij sinds 2015 in Nederland verblijft en de taallessen onvoldoende mogen achten. Eiseres heeft het grootste deel van haar leven in Rusland gewoond, zij spreekt de taal en is bekend met de cultuur. Daarbij heeft verweerder ook in dit verband mogen meewegen dat het privéleven voornamelijk is opgebouwd terwijl eiseres geen rechtmatig verblijf in Nederland had.
12. Ten slotte handhaaft eiseres haar standpunt dat haar ten onrechte een inreisverbod is opgelegd. Het is in het belang van haar zoontje dat hij direct contact kan onderhouden met zijn beide ouders. Een breuk in dat contact kan leiden tot hechtingsproblemen en mogelijk andere psychische schade.
12.1.
Aangezien eiseres niet uit eigen beweging Nederland heeft verlaten nadat haar op 14 december 2016 een terugkeerbesluit was opgelegd, was verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 gehouden het inreisverbod voor de duur van twee jaar op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder evenwel onvoldoende gemotiveerd waarom in dit specifieke geval niet van het opleggen van dit inreisverbod op grond van artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000 kon worden afgezien. Door in dit verband enkel te verwijzen naar de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM, het feit dat er een risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en aan te geven dat na 1 jaar om opheffing kan worden verzocht, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de situatie waarin eiseres, referent en hun kinderen zich bevinden na weigering van de door hun gevraagde verblijfsvergunning. Op dit punt komt het bestreden besluit dan ook in aanmerking voor vernietiging.
13. Gelet op wat hierboven is overwogen, heeft de staatssecretaris het bestreden besluit ten aanzien van het inreisverbod onvoldoende gemotiveerd en daarom is het besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep is in zoverre gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op het inreisverbod. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien dan wel om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Het is aan verweerder om te bezien of hij (alsnog) tot oplegging van een inreisverbod wenst over te gaan.
14. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van het griffierecht bestaat geen grond, omdat eiseres is vrijgesteld van het betalen van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover dat ziet op het inreisverbod gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C.J. Lindeijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.