ECLI:NL:RBDHA:2022:15930
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van nationale regels inzake gezinshereniging in het kader van verblijfsvergunningen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Surinaamse man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij een Unieburger, maar deze aanvraag werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het beroep dat eiser had ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, dat op 26 juli 2022 was genomen. Eiser verblijft sinds 12 februari 2020 rechtmatig in Nederland op basis van een afgeleid verblijfsrecht, maar wilde een sterker verblijfsrecht verkrijgen door middel van zijn aanvraag.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser ten onrechte had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had beoordeeld of eiser op basis van nationale regels inzake gezinshereniging recht had op een verblijfsvergunning, ondanks het feit dat eiser al een afgeleid verblijfsrecht had. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser en moet het betaalde griffierecht worden vergoed.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor verblijfsvergunningen, vooral in het licht van de rechten die voortvloeien uit Europese regelgeving. De rechtbank heeft de staatssecretaris erop gewezen dat de toekenning van een afgeleid verblijfsrecht niet automatisch betekent dat er geen recht op gezinshereniging bestaat, en dat dit zorgvuldig moet worden onderzocht.