ECLI:NL:RBDHA:2022:15930

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
AWB 22/5162
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van nationale regels inzake gezinshereniging in het kader van verblijfsvergunningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Surinaamse man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij een Unieburger, maar deze aanvraag werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het beroep dat eiser had ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, dat op 26 juli 2022 was genomen. Eiser verblijft sinds 12 februari 2020 rechtmatig in Nederland op basis van een afgeleid verblijfsrecht, maar wilde een sterker verblijfsrecht verkrijgen door middel van zijn aanvraag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser ten onrechte had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had beoordeeld of eiser op basis van nationale regels inzake gezinshereniging recht had op een verblijfsvergunning, ondanks het feit dat eiser al een afgeleid verblijfsrecht had. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser en moet het betaalde griffierecht worden vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor verblijfsvergunningen, vooral in het licht van de rechten die voortvloeien uit Europese regelgeving. De rechtbank heeft de staatssecretaris erop gewezen dat de toekenning van een afgeleid verblijfsrecht niet automatisch betekent dat er geen recht op gezinshereniging bestaat, en dat dit zorgvuldig moet worden onderzocht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 22/5162
[v nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1981, van Surinaamse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 21 februari 2022 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking “Verblijf als familie- of gezinslid bij [persoon 1] ” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 26 juli 2022 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 18 augustus 2022 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 27 december 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1981 en afkomstig uit Suriname. Eiser verblijft sinds 12 februari 2020 rechtmatig in Nederland omdat hij ten aanzien van [persoon 1] en [persoon 2] voldoet aan de voorwaarden van het arrest Chavez-Vilchez.
1.2.
Eisers afgeleide verblijfsrecht is verleend tot 12 februari 2025. Op
21 februari 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij [persoon 1] op grond van artikel 8 van het EVRM [1] . In de aanvraag heeft eiser ook aangegeven te willen verblijven op grond van privéleven als bedoel in voornoemd artikel en artikel 7 van het Handvest [2] .
Besluitvorming
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, afgewezen. Verweerder werpt aan eiser tegen dat hij sinds 12 februari 2020 al een afgeleid verblijfsrecht heeft tot 12 februari 2025 gelet op het arrest Chavez-Vilchez, op grond van artikel 20 van het VwEU [3] . Volgens verweerder is eiser hierdoor in staat zijn
privé-en familieleven uit te blijven oefenen en vindt dus ook geen inmenging plaats.
Standpunt eiser
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder zijn aanvraag niet mocht afwijzen omdat hij al in het bezit is van een afgeleid verblijfsrecht. Volgens eiser wordt hem door de afwijzing het recht op een sterker verblijfsrecht onthouden en kan hij later ook niet aan de voorwaarden voor naturalisatie voldoen. Verder voert eiser aan dat in het bezit zijn van een afgeleid verblijfsrecht geen afwijzingsgrond is voor een aanvraag onder de beperking verblijf als familie- of gezinslid, dan wel op grond van privéleven.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank overweegt dat uit het arrest [4] X.U. en Q.P. tegen Spanje van 5 mei 2022 van het Hof [5] volgt dat de toekenning van een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VwEU slechts kan worden overwogen wanneer de derdelander die familielid van een Unieburger is, niet voldoet aan de voorwaarden om op grond van andere bepalingen – met name de nationale regels inzake gezinshereniging – een verblijfsrecht te krijgen in de lidstaat waarvan deze burger een onderdaan is.
5. Niet in geschil is dat eiser in het bezit is van een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VwEU. Nu eiser in deze procedure een aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsvergunning onder de beperking verblijf bij [persoon 1] , die Unieburger is, had verweerder gelet op de in het arrest X.U. en Q.P. beschreven systematiek moeten beoordelen of aan hem op grond van nationale regels inzake gezinshereniging een verblijfsrecht verleend kan worden. Nu verweerder dit niet heeft gedaan is de rechtbank van oordeel dat het betoog van eiser slaagt. Verweerder had eisers aanvraag dan ook niet mogen afwijzen omdat hij al door het afgeleide verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VwEU in staat is zijn privé-en familieleven in Nederland uit te blijven oefenen.
Conclusie
6. Hieruit volgt dat verweerder het bestreden besluit op onvoldoende zorgvuldige wijze heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De overige beroepsgronden behoeven gelet hierop geen bespreking meer. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt voor het nieuw te nemen besluit een termijn van zes weken.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 834,--, en een wegingsfactor 1).
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,-- aan eiser te vergoeden; en,
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Belhaj, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2023.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
3.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
4.ECLI:EU:C:2022:354, r.o. 47.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie.