In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 juli 2022 een beschikking gegeven in een deelgeschil tussen een verzoekster en de gemeente Den Haag. De verzoekster heeft de gemeente aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van een val die zij op 20 juli 2019 heeft gemaakt over een afscheiding tussen het voetpad en het fietspad. De afscheiding bestond uit een opstaande rand van vier centimeter, die volgens de verzoekster niet voldoende zichtbaar was, vooral op een donkere en regenachtige ochtend. De verzoekster heeft als gevolg van de val ernstige verwondingen opgelopen, waaronder meerdere botbreuken, en heeft de gemeente verzocht om de aansprakelijkheid te erkennen en de kosten van het deelgeschil te vergoeden.
De rechtbank heeft de procedure in drie stappen behandeld: het verloop van de procedure, de feiten en het geschil. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente niet aansprakelijk is, omdat de afscheiding niet als gebrekkig of gevaarlijk werd beschouwd. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de inrichting van de weg, de adviezen van de Adviescommissie Openbare Ruimte en de commissie Vooroverleg Verkeerszaken, en de gebruikelijke normen voor dergelijke afscheidingen. De rechtbank concludeerde dat de opstaande rand voldoende zichtbaar was en dat de gemeente geen verdere maatregelen hoefde te nemen. De verzoekster werd verweten onvoldoende oplettend te zijn geweest, gezien haar eerdere ervaringen in het gebied.
De rechtbank heeft ook de kosten van het deelgeschil begroot op € 6.292,25, maar heeft het verzoek van de verzoekster om de gemeente te veroordelen in de kosten afgewezen, omdat de aansprakelijkheid niet was vastgesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. J.L.M. Luiten.