In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 13 december 2022, staat het verzoek van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid centraal, die als verweerder optreedt in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoekster, met V-nummer [V-nummer] en vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C.N. Noordzee, heeft een verzoek ingediend om vergoeding van haar proceskosten na het intrekken van haar beroep. Dit beroep was ingesteld tegen het uitblijven van een besluit door verweerder, die op 15 juli 2022 uiteindelijk een besluit heeft genomen op de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. Na het nemen van dit besluit heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de gemaakte proceskosten.
De rechtbank overweegt dat de rechter op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij kan veroordelen in de proceskosten van de tegenpartij. Verweerder heeft aangegeven bereid te zijn de proceskosten te vergoeden, maar omdat de zaak enkel betrekking heeft op de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een wegingsfactor van 0,5 toegepast. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoekster vast op € 379,50,-, en daarnaast moet verweerder ook het griffierecht van € 181,- aan verzoekster betalen, conform artikel 8:41 Awb.
De beslissing van de rechtbank is dat verweerder wordt veroordeeld tot betaling van € 379,50,- aan proceskosten aan verzoekster. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 13 december 2022 door mr. [naam], rechter, in aanwezigheid van I.J. Tiktak, griffier. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.