Op 3 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Verzoekster had op 25 juni 2021 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Deze aanvraag werd door verweerder op 1 oktober 2021 afgewezen, omdat verzoekster niet alle gevraagde informatie had ingeleverd, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze afwijzing en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld en vastgesteld dat er sprake was van een spoedeisend belang, gezien de financiële situatie van verzoekster. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat de door verweerder gevraagde informatie essentieel was voor het vaststellen van het recht op bijstand. Verzoekster had niet aangetoond dat zij niet in staat was om de gevraagde informatie te verstrekken. Daarom concludeerde de voorzieningenrechter dat verweerder terecht had besloten de aanvraag af te wijzen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 januari 2022, en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.