ECLI:NL:RBDHA:2022:16

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2022
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
21_8059
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens gebrek aan informatie

Op 3 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Verzoekster had op 25 juni 2021 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Deze aanvraag werd door verweerder op 1 oktober 2021 afgewezen, omdat verzoekster niet alle gevraagde informatie had ingeleverd, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze afwijzing en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld en vastgesteld dat er sprake was van een spoedeisend belang, gezien de financiële situatie van verzoekster. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat de door verweerder gevraagde informatie essentieel was voor het vaststellen van het recht op bijstand. Verzoekster had niet aangetoond dat zij niet in staat was om de gevraagde informatie te verstrekken. Daarom concludeerde de voorzieningenrechter dat verweerder terecht had besloten de aanvraag af te wijzen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 januari 2022, en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8059

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 januari 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. H. Polat),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: J.A. Bogaards).

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2021 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 25 juni 2021 tot toekenning van een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben de voorzieningenrechter toestemming gegeven om de zaak zonder zitting schriftelijk af te doen.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Alvorens kan worden overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, beoordeelt de voorzieningenrechter of sprake is van een voldoende spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Van een spoedeisend belang als hiervoor bedoeld is onder meer sprake wanneer betrokkene in acute financiële nood verkeert.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aannemelijk is dat de financiële situatie van verzoekster zodanig is dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.
4. Verzoekster heeft op 25 juni 2021 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder bij brieven van 29 juni 2021, 29 juli 2021 en 9 september 2021 verzocht nadere bewijsstukken te overleggen.
5. Bij besluit van 1 oktober 2021 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster afgewezen. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld omdat verzoekster niet alle gevraagde informatie heeft aangeleverd. Volgens verweerder ontbreken nog de volgende stukken:
  • Een verklaring hoe verzoekster van 24 augustus 2020 t/m 9 september 2021 heeft geleefd;
  • Bewijsstukken hoe verzoekster heeft geleefd en hoe zij de vaste kosten heeft betaald;
  • Specificatie van het pensioenoverzicht;
  • Afschriften van alle bankrekeningen van 1 juli 2021 t/m 9 september 2021;
  • Afschriften van alle buitenlandse bankrekeningen van 1 januari 2021 t/m 9 september 2021;
  • Overzicht van alle roerende en onroerende goederen in het buitenland waar beslag op is gelegd.
6. Verzoekster voert aan dat zij alle nodige informatie heeft verstrekt die noodzakelijk is om haar recht op bijstand vast te stellen. De thans gevraagde informatie is volgens haar niet relevant voor het vaststellen van het recht op bijstand.
7. In geval van een bijstandsaanvraag ligt het op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw op de weg van de aanvrager om onder meer de nodige duidelijkheid te geven over zijn financiële situatie. Vervolgens is het aan verweerder om de gegeven inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de door verweerder aan verzoekster gevraagde stukken overduidelijk van belang voor de vaststelling van het recht op bijstand. Verzoekster heeft niet gesteld dat zij niet in staat is de gevraagde informatie in te leveren. Nu verzoekster de gevraagde stukken niet heeft ingeleverd, heeft verweerder naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter terecht het standpunt ingenomen dat de financiële situatie van verzoekster onvoldoende duidelijk is en dat daarom het recht op bijstand niet vast te stellen. Dit betekent dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen. Daarom is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.