ECLI:NL:RBDHA:2022:16043

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
22_6428
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar omgevingsvergunning wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, en verweerder. De zaak betreft een bezwaar dat door eisers is ingediend tegen een besluit van verweerder, waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het veranderen en gedeeltelijk slopen van de ambassade van [ambassade]. Eisers hebben op 29 augustus 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, welke termijn eindigde op 9 augustus 2021. Het bezwaarschrift van eisers is echter pas meer dan een jaar later ontvangen.

Eisers hebben aangevoerd dat zij niet tijdig bezwaar konden maken omdat zij niet op de hoogte waren van de hoogte van de geplande erfafscheiding. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet in staat waren om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de informatie die door verweerder is verstrekt, niet onjuist was en dat eisers ook niet hebben geprotesteerd tegen de vertrouwelijke behandeling van bepaalde stukken. De rechtbank concludeert dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eisers is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6428

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] en [eiser], te [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr.dr.ing. P.M.J. de Haan),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. T.M.T. Konings).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2021 (primair besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend met betrekking tot het perceel [adres] [nummer] te [plaats].
Tegen dit besluit hebben eisers bij email van 29 augustus 2022 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 6 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2.
In deze beroepszaak dient de rechtbank te beoordelen of verweerder het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de termijn voor het indienen van bezwaar.
3.1
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
3.2
Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten door toezending of uitreiking aan de belanghebbende.
3.3
Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
3.4
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. Bij besluit van 28 juni 2021 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en gedeeltelijk slopen van de ambassade van de [ambassade] ([ambassade]) aan de [adres] [nummer]. Het bouwplan omvat onder meer het vernieuwen van het hekwerk, het maken van 2 bijgebouwen en een overkapping. Vast staat dat dit besluit op 28 juni 2021 is bekendgemaakt door middel van toezending aan de aanvrager. Ook is een afschrift van dit besluit toegezonden aan eisers in verband met het feit dat zij reeds op 25 maart 2021 een zienswijze over het bouwplan hadden ingediend. Tevens is de verleende omgevingsvergunning gepubliceerd in het Gemeenteblad. Hieruit volgt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 9 augustus 2021.
5. Het (digitale) bezwaarschrift van eisers is bij verweerder pas ruim een jaar later, op
29 augustus 2022 ontvangen. Het bezwaarschrift is dus ruimschoots te laat ingediend.
6. Eisers stellen in hun beroepschrift dat verweerder het bezwaar ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens eisers mochten zij, op basis van de door verweerder verstrekte informatie, er op vertrouwen dat er geen drie meter hoge muur op de perceelsgrens zou komen. De bestaande carport met overkapping heeft een hoogte van twee meter en is in overeenstemming met het bestemmingsplan. Ook was niet bekend dat de bijgebouwen zullen dienen als kantoorruimte voor het behandelen van visumaanvragen.
De stukken waaruit achteraf bleek dat de muur drie meter hoog zou worden waren vertrouwelijk, zodat eisers moesten afgaan op de informatie die verweerder gaf. Op
17 augustus 2022, kort voor aanvang van de bouwwerkzaamheden, liet de ambassade aan de omwonenden zien dat de erfafscheiding aan de achterzijde van het perceel drie meter hoog zou worden. Toen pas werd volgens eisers duidelijk dat verweerder hen verkeerd heeft geïnformeerd. Vervolgens hebben eisers binnen twee weken bezwaar gemaakt. Daarom is naar hun mening sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Daarnaast achten eiser de kennelijke niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in strijd met een goede procesorde en met het beginsel van fair play. Verweerder had in elk geval een hoorzitting moeten houden, aldus eisers.
7. De rechtbank ziet in de door eisers aangevoerde omstandigheden geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat waren tijdig een bezwaarschrift in te dienen. Dat eisers niet in het bezit waren van alle stukken betreffende de aanvraag, omdat door verweerder toepassing is gegeven aan de Beleidsregel vertrouwelijke omgevingsvergunningen Den Haag 2019, had hun er niet van behoeven te weerhouden om voor alle zekerheid bezwaar te maken, zo nodig door middel van een bezwaarschrift op nader aan te voeren gronden (pro forma). Ook tegen de beslissing van verweerder om enkele tot de aanvraag behorende stukken niet openbaar te maken, hadden eisers bezwaar kunnen maken, hetgeen niet is gebeurd. De stelling van eisers dat zij ten tijde van het verlenen van de omgevingsvergunning geen reden hadden om bezwaar te maken omdat zij geen concrete aanwijzingen hadden dat de muur drie meter hoog zou worden treft dan ook geen doel. Overigens blijkt uit het ook aan eisers toegezonden besluit van 28 juni 2021 waarbij de omgevingsvergunning is verleend, dat de aanvraag om vergunning onder meer zag op het vernieuwen van het hekwerk. Daarnaast wordt op bladzijde 8 van hetbesluit melding gemaakt van een drie meter hoge erfafscheiding. Dat eisers vervolgens geen bezwaar tegen de omgevingsvergunning hebben gemaakt, komt naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor hun rekening en risico. Niet gebleken is dat van de kant van verweerder onjuiste informatie is gegeven over hoogte, massa en situering van de geplande bouwwerken, waardoor eisers in hun processuele belangen zijn geschaad.
8. Ook de omstandigheid dat eisers met de brief van 25 maart 2021 een zienswijze hebben ingediend met betrekking tot de aanvraag kan hun niet baten. Immers, het primaire besluit van 28 juni 2021 was toen nog niet genomen en eisers konden ook redelijkerwijs niet menen dat dit al wel het geval was. Indien verweerder de zienswijze als bezwaar zou hebben aangemerkt, dan zou dit vanwege het bepaalde in artikel 6:10, eerste lid, van de Awb eveneens niet-ontvankelijk zijn verklaard.
9. De voorschriften over de lengte van de bezwaartermijn en over een niet-ontvankelijkverklaring in geval van overschrijding van die termijn, zijn van openbare orde. Bestuursorganen kunnen niet van die termijnen afwijken, behoudens een geval waarin de termijnoverschrijding de indiener van het bezwaar niet in redelijkheid kan worden verweten. In het voorgaande heeft de rechtbank uitgelegd waarom zo’n geval zich in deze zaak niet voordoet.
10. Nu het bezwaarschrift te laat is ingediend en eisers tijdens de bezwaarprocedure door verweerder blijkens ontvangstbevestigingsbrief van 8 september 2022 in de gelegenheid zijn gesteld om de redenen voor de termijnoverschrijding aan te geven, mocht verweerder op grond van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb, in redelijkheid afzien van het horen, zodat naar het oordeel van de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor niet is geschonden. Evenmin is er strijd met de goede procesorde of met het beginsel van fair play.
11. Gezien het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit van 28 juni 2021 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is daarom ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.