ECLI:NL:RBDHA:2022:16047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2486
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na neuropsychologisch onderzoek en deskundigenrapport

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een WIA-uitkering aan eiseres, die als schoonmaakster werkzaam was en zich ziek meldde na een meningokokken meningitis. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eiseres tegen het besluit van het Uwv, dat haar aanvraag voor een WIA-uitkering had afgewezen. Eiseres voerde aan dat het Uwv onvoldoende onderzoek had gedaan naar haar arbeidsongeschiktheid en dat haar beperkingen waren onderschat. De rechtbank heeft een neuropsycholoog ingeschakeld om een deskundigenrapport op te stellen. De deskundige concludeerde dat er sprake was van forse beperkingen in het functioneren van eiseres, maar kon geen eenduidige verklaring geven voor haar klachten. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende had onderbouwd dat eiseres niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was en verklaarde het beroep gegrond. Het bestreden besluit werd vernietigd en het Uwv werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2486

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.S. Schuurink),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiseres per
26 februari 2019 een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 13 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting op 21 juli 2021 door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiseres, bijgestaan door mr. [naam 1] , kantoorgenoot van haar gemachtigde, en vergezeld van haar echtgenoot, [naam 2] , en haar begeleidster van de Thuiszorg, mevrouw [naam 3] , hebben daaraan deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn toenmalige gemachtigde, [naam 4] .
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en neuropsycholoog drs. T. Schoemaker (de deskundige) benoemd voor het uitbrengen van een deskundigenrapport over eiseres.
Op 13 januari 2022 heeft de deskundige aan de rechtbank gerapporteerd.
Eiseres heeft bij brief van 18 februari 2022 een reactie gegeven op het deskundigenrapport.
Verweerder heeft bij brief van 22 maart 2022 een aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b van 18 maart 2022 overgelegd.
Bij brief van 13 juni 2022 heeft de deskundige hierop gereageerd.
Nadat geen van partijen te kennen had gegeven een nadere zitting te wensen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was werkzaam als schoonmaakster bij [bedrijfsnaam] B.V. voor gemiddeld 13,72 uur per week en heeft zich op 28 februari 2017 ziek gemeld in verband met meningokokken meningitis (hersenvliesontsteking). Aan eiseres is een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Eiseres heeft op 20 november 2018 een aanvraag ingediend om een uitkering ingevolge de Wet WIA.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres per 26 februari 2019 niet meer dan 35% arbeidsongeschikt is te achten en daarom geen recht heeft op een WIA-uitkering.
3. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de mate van haar arbeidsongeschiktheid per datum in geding. De verzekeringsarts is te gemakkelijk uitgegaan van de juistheid van de informatie van de psychiater van 4 oktober 2019. Voorts stelt eiseres dat haar beperkingen zijn onderschat. Zij heeft een neuropsychologisch onderzoek laten verrichten door F. Kovács. Zij is van mening dat uit het verslag van het NPO blijkt dat een (veel) groter deel van de door haar geclaimde klachten en beperkingen medisch objectiveerbaar zijn en dat haar beperkingen door verweerder zijn onderschat. Uit het verslag blijkt in voldoende mate dat eiseres volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van de bevindingen en conclusies van Kovács kan volgens eiseres worden aangenomen dat zij op datum in geding leed aan een ernstige psychische stoornis en dat zij op grond van artikel 2, vijfde lid, onder d, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten geen benutbare mogelijkheden voor het verrichten van arbeid had. Volgens eiseres is er sprake van volledige arbeidsongeschiktheid, zijnde de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%. Eiseres verzoekt de rechtbank bij twijfel hierover een deskundige te benoemen.
4. Naar aanleiding van de behandeling ter zitting heeft de rechtbank neuropsycholoog drs. T. Schoemaker als deskundige benoemd om eiseres te onderzoeken en de rechtbank van advies te dienen.
5.1
De deskundige heeft de medische informatie in het dossier bestudeerd en eiseres op 10 december 2021 onderzocht. In zijn rapport van 13 januari 2022 heeft de deskundige geconcludeerd dat het niet eenduidig te bepalen is welke factoren, en in welke mate, op dit moment een rol spelen in het voornamelijk geobserveerde gedrag. Zowel de bewustzijnsdalingen, bloedspiegel fluctuaties als forse psychiatrische problematiek worden veelvuldig en consistent gerapporteerd (waarbij betrokkene ook momenten tijdelijk opknapte) en kunnen alle van aanzienlijke invloed op het gedrag zijn. Het huidige beeld wordt onvoldoende verklaard in het kader van enkel de doorgemaakte meningitis, gezien de tussentijdse verbeteringen in het functioneren, wel lijkt dit een luxerend moment voor verdere problematiek. Het is volgens de deskundige tevens niet reëel om al het geobserveerde gedrag te verklaren enkel vanuit het kader van onderpresteren of onvoldoende coöperativiteit. Hiermee wordt naar zijn mening namelijk te weinig zwaarte gegeven aan de forse psychiatrische problemen, al dan niet in combinatie met de bewustzijnsdalingen. Bij de beantwoording van de vraagstelling heeft de deskundige vermeld dat op basis van huidig onderzoek onvoldoende te objectiveren is welke als ziekte of gebrek aan te merken afwijkingen in haar gezondheidstoestand eiseres heeft. Er lijkt sprake van bewustzijnsdalingen. In hoeverre er sprake is van reële bewustzijnsdalingen of dat dit uitingen zijn van psychiatrische problematiek of mogelijk de ontregelde DM type 2 (minder waarschijnlijk volgens de deskundige) is bij het door hem verrichte onderzoek niet betrouwbaar vast te stellen. Een eenduidige verklaring voor de klachten kan niet worden gegeven, maar uitsluiten van reële problematiek is zijns inziens evenmin mogelijk. Gegeven de uitgebreide rapportages over het functioneren, dat ondanks (tijdelijke) verbeteringen consistent zeer beperkt lijkt te zijn, is het aannemelijk om dit functioneren voor waar aan te nemen en betrokkene dienovereenkomstig beperkingen toe te kennen. Uit het vakgebied en onderzoek van de deskundige komen forse beperkingen voor vasthouden en verdelen van de aandacht, concentratie en geheugen naar voren, zich ook uitend in een matige zelfverzorging. Gezien de langdurige aanwezigheid van deze beperkingen, de consistentie in de tijd van het beeld, dienen zijns inziens de beperkingen als zeer wezenlijk beschouwd te worden. De verzekeringsarts vermeldt in zijn sociaal-medische beoordeling dat hij verwacht dat de beperkingen in de tijd kunnen afnemen. De prognose daarvoor is volgens de deskundige gezien het voorgaande echter ongunstig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft het standpunt gehandhaafd dat er duurzaam benutbare mogelijkheden zijn en dat er geen objectiveerbare medische oorzaak is voor de beperkingen. Vanuit verzekeringstechnische systematiek is dat mogelijk zo, echter, zoals beargumenteerd is een objectiveerbaar eenduidig verband tussen klachten en een onderliggende verklaring wellicht niet goed mogelijk, echter gezien het beeld zeker niet betrouwbaar uit te sluiten en gezien het beeld toch waarschijnlijk, hetgeen consistent is met eerder uitgevoerd psychiatrisch en ander medisch onderzoek, aldus de deskundige.
5.2
Op 18 maart 2022 heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op het rapport van de deskundige. De verzekeringsarts b&b kan zich niet verenigen met de rapportage van de deskundige en ziet geen aanleiding om het standpunt te wijzigen. Het onderzoek van de deskundige verschaft geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten. Het door de deskundige beschreven beeld is niet wezenlijk anders. De verzekeringsarts b&b begrijpt dat de deskundige onder verwijzing naar de medische voorgeschiedenis en de nog actuele somatische en psychiatrische problematiek, het niet reëel vindt dat de primair beoordelend verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b al het geobserveerde gedrag enkel verklaren vanuit onderpresteren of onvoldoende coöperativiteit. Echter dit zou doen vermoeden dat verweerder in het geheel geen beperkte belastbaarheid aan zou hebben genomen. Dat is niet juist. In de FML van 2 mei 2019 heeft de primair beoordelend verzekeringsarts reeds uitgebreider beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren /de psychische belastbaarheid en daarbij is nog een medische urenbeperking aangenomen. De verdergaande door de deskundige voorgestelde forse cognitieve beperkingen kunnen zoals ook uit het door de deskundige verrichte NPO blijkt, niet overtuigend worden geobjectiveerd.
5.3
De deskundige heeft bij brief van 13 juni 2022 te kennen gegeven dat het aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b geen aanleiding geeft om zijn beschouwing en/of conclusie aan te passen.
6.1
Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient de rechtbank het oordeel van de door haar ingeschakelde onafhankelijke en onpartijdige medisch deskundige in beginsel te volgen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:LJN:BI9799). De rechtbank zal hierna beoordelen of er in dit geval bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan van dit uitgangspunt moet worden afgeweken.
6.2
De rechtbank stelt vast dat de deskundige zijn oordeel heeft gebaseerd op een eigen onderzoek van eiseres en op de in het dossier aanwezige medische informatie. Voorts heeft de deskundige zijn bevindingen gemotiveerd en weloverwogen weergegeven. De deskundige heeft geen eenduidige verklaring voor de klachten van eiseres gevonden, maar heeft gezien het beeld en in lijn met eerder uitgevoerd psychiatrisch en ander medisch onderzoek waarschijnlijk geacht dat er een onderliggende verklaring is voor de klachten. De rechtbank stelt vast dat uit de medische informatie in het dossier blijkt dat geen goede diagnostiek bij eiseres is gedaan, doordat zij veelvuldig niet op afspraken bij de behandelaar(s) verscheen en (de echtgenoot van) eiseres weigerde mee te werken aan een opname ter observatie. Ondanks het ontbreken van een goede diagnostiek heeft de primaire verzekeringsarts overwogen dat eiseres beperkingen heeft op grond van psychische problematiek. De psychische klachten zijn ook bevestigd door de behandelaar. Het ontbreken van een eenduidig te objectiveren verklaring voor de klachten heeft kennelijk ook voor verweerder niet in de weg gestaan aan het aannemen van beperkingen. Gelet hierop leidt de omstandigheid dat de deskundige geen eenduidige verklaring heeft kunnen geven niet tot de conclusie dat daarom zijn oordeel niet kan worden gevolgd. Daarbij heeft de deskundige voldoende duidelijk gemotiveerd waarom hij van oordeel is dat er sprake is van reële problematiek bij eiseres waaruit vergaande beperkingen ten aanzien van vasthouden en verdelen van aandacht, concentratie en geheugen voortkomen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de conclusie van de door haar geraadpleegde deskundige niet te volgen.
6.3
In de FML van 2 mei 2019 zijn geen beperkingen aangenomen ten aanzien van vasthouden en verdelen van aandacht, concentratie en geheugen. Gelet op het oordeel van de deskundige concludeert de rechtbank dat de medische onderbouwing van de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid niet voor juist kan worden gehouden. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank zal hiervoor een termijn stellen als in de beslissing hierna te vermelden.
7.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.979,50 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze naar aanleiding van het deskundigenverslag, bij een zaak van gemiddeld gewicht, waarbij 1 punt wordt gewaardeerd op € 541,- (bezwaar), respectievelijk € 759,- (beroep)).
7.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.979,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.