Op 2 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen de plaatsing van een elektra huisje door Stedin Netbeheer B.V. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 22 maart 2022, waarin instemming werd verleend voor het aanpassen van een laagspannings- en middenspanningsnet en het plaatsen van een station. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij tegen de plaatsing van het elektra huisje was en vreesde voor de gevolgen ervan.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter heeft vastgesteld dat het elektra huisje op 13 mei 2022 reeds was geplaatst, waardoor het doel van het verzoek om voorlopige voorziening niet meer kon worden bereikt. Het spoedeisend belang van verzoeker is daarmee komen te vervallen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen.
In de uitspraak is verder opgemerkt dat overleg over een alternatieve locatie, indien dat al mogelijk zou zijn, niet afdwingbaar is en dat er geen sprake is van een voorlopige voorziening. Ook is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.