ECLI:NL:RBDHA:2022:16054

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
22_3946
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake invorderingsbesluit dwangsommen

In deze zaak heeft verzoekster een voorlopige voorziening gevraagd met betrekking tot een invorderingsbesluit van 20 mei 2022, waarbij een bedrag van € 22.000,- aan verbeurde dwangsommen werd ingevorderd. Dit verzoek is ingediend hangende een beroep tegen het besluit van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop, waarbij de lasten onder dwangsom na bezwaar zijn gehandhaafd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster het spoedeisende belang van haar verzoek niet voldoende heeft onderbouwd. Hoewel het invorderingsbesluit een aanzienlijk bedrag betreft, heeft verzoekster niet aangetoond dat zij in een acute financiële noodsituatie verkeert. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster het bedrag terug kan krijgen van verweerder indien de bodemprocedure in haar voordeel uitvalt. Bovendien is er geen verzoek om een betalingsregeling ingediend bij verweerder, wat de situatie verder compliceert. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening wegens het ontbreken van spoedeisend belang niet voor inwilliging in aanmerking komt. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 24 november 2022.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3946
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 november 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop, verweerder

(gemachtigde: E. de Groot, werkzaam bij de Omgevingsdienst West-Holland).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2021 heeft verweerder verzoekster met betrekking tot de inrichting aan de [adres] [nummer] te [plaats] acht lasten onder dwangsom opgelegd. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter op 12 juli 2021 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (SGR 21/4547). Bij uitspraak van
17 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit op bezwaar van 22 december 2021 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoekster beroep ingesteld (SGR 22/803).
Bij besluit van 20 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten om de op
13 juli 2021, 20 juli 2021, 28 juli 2021, 4 augustus 2021, 11 augustus 2021, 24 augustus 2021, 20 december 2021, 12 januari 2022 en 1 februari 2022 van rechtswege verbeurde dwangsommen in te vorderen tot een bedrag van € 22.000,-.
Hangende het beroep (SGR 22/803) heeft verzoekster bij brief van 29 juni 2022 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van het invorderingsbesluit.

Overwegingen

Verzoek om vrijstelling griffierecht
1. Verzoekster heeft een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van het betalen van het griffierecht. Dit verzoek is bij brief van de griffier van
16 augustus 2022 voorlopig afgewezen omdat niet is voldaan aan de criteria voor betalingsonmacht. Verzoekster heeft namelijk de in de brief van 22 juli 2022 gevraagde Aangifte Inkomstenbelasting 2021 niet overgelegd. De voorzieningenrechter ziet ook thans geen aanleiding om het beroep op betalingsonmacht in te willigen. Overigens is gebleken dat verzoekster naar aanleiding van de eerdergenoemde brief van 16 augustus 2022 alsnog het griffierecht heeft betaald.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
2. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen op een zitting te verschijnen indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
3. Alvorens kan worden overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening, beoordeelt de voorzieningenrechter eerst of sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter benadrukt dat de jurisprudentie ten aanzien van het spoedeisend belang zeer strikt is. Als het aangevochten besluit ziet op betaling van een geldbedrag, zoals in dit geval, moet duidelijk zijn dat de betalingsverplichting zal leiden tot een acute financiële noodsituatie.
4.1
Het verzoek betreft het invorderingsbesluit van 20 mei 2022. Verzoekster heeft verzocht met betrekking tot de invordering van de verbeurde dwangsommen ter hoogte van een bedrag van € 22.000,- een voorlopige voorziening te treffen, hangende het beroep (SGR 22/803) tegen het besluit van verweerder waarbij de lasten onder dwangsom na bezwaar zijn gehandhaafd. Verzoekster heeft het spoedeisende belang echter niet onderbouwd. Voor zover dit belang gelegen zou zijn in haar financiële situatie wordt overwogen dat dit in de regel op zichzelf onvoldoende reden vormt om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster krijgt het in geding zijnde bedrag immers terug van verweerder, indien de lasten onder dwangsom en daarmee het invorderingsbesluit in de bodemprocedure niet in stand zouden blijven.
4.2
Het invorderingsbesluit betreft weliswaar een aanzienlijk bedrag, maar verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren, indien verweerder uitvoering geeft aan dit besluit. Overigens is dat tot op heden nog niet gebeurd. Niet gebleken is dat er een verzoek om een betalingsregeling is ingediend bij verweerder. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat onvoldoende is gebleken van een situatie waarin vanwege grote financiële problemen de beslissing in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
5. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om een voorlopige voorziening wegens het ontbreken van spoedeisend belang in de zin van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht niet voor inwilliging in aanmerking komt.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.