In deze zaak heeft eiser op 28 oktober 2020 beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat betrekking had op een beslissing op een bezwaarschrift. De rechtbank heeft eiser verzocht om binnen een gestelde termijn een afschrift van het bestreden besluit en een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel in te zenden. Ondanks herhaalde verzoeken, waaronder een aangetekende brief, heeft eiser hieraan geen gevolg gegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn is verstreken zonder dat eiser het verzuim heeft hersteld. Hierdoor is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat eiser ook geen reactie heeft gegeven op een eerdere brief waarin werd aangegeven dat de bedrijfsnaam was verhuisd en momenteel geen activiteiten uitvoerde op het opgegeven adres. Aangezien uit de stukken blijkt dat eiser inmiddels is verhuisd, concludeert de rechtbank dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van het beroep. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van griffier A. Jansen, en is openbaar uitgesproken op 13 december 2022.