ECLI:NL:RBDHA:2022:16055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
20_6822
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens verzuim in de procesvoering en gebrek aan belang

In deze zaak heeft eiser op 28 oktober 2020 beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat betrekking had op een beslissing op een bezwaarschrift. De rechtbank heeft eiser verzocht om binnen een gestelde termijn een afschrift van het bestreden besluit en een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel in te zenden. Ondanks herhaalde verzoeken, waaronder een aangetekende brief, heeft eiser hieraan geen gevolg gegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn is verstreken zonder dat eiser het verzuim heeft hersteld. Hierdoor is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat eiser ook geen reactie heeft gegeven op een eerdere brief waarin werd aangegeven dat de bedrijfsnaam was verhuisd en momenteel geen activiteiten uitvoerde op het opgegeven adres. Aangezien uit de stukken blijkt dat eiser inmiddels is verhuisd, concludeert de rechtbank dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van het beroep. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van griffier A. Jansen, en is openbaar uitgesproken op 13 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6822

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 28 oktober 2020 beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder.

Overwegingen

1.De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Bij brief van 28 oktober 2020 heeft eiser beroep ingesteld. In het beroepschrift staat dat het gaat om het bestreden besluit van verweerder van 17 september 2020, betreffende een beslissing op het bezwaarschrift van [naam] gericht tegen het besluit van
9 januari 2020 over het verzoek om handhaving inzake gebruik van het pand [adres] [nummer] te [plaats].
3. Iemand die beroep instelt moet volgens de wet aan een aantal voorwaarden voldoen.
4. Ingevolge artikel 6:5, tweede lid, van de Awb wordt, voor zover hier relevant, bij het indienen van het beroep zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft overgelegd.
Ingevolge artikel 8.24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
5. Bij brief van 29 oktober 2020 heeft de rechtbank eiser verzocht om binnen de daarin gestelde termijn alsnog een afschrift van het bestreden besluit en een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel in te zenden. Bij aangetekende brief van
15 december 2020 heeft de rechtbank dit verzoek herhaald, welke brief als onbestelbaar is geretourneerd aan de rechtbank, waarna deze brief op 30 december 2020 per gewone post is toegezonden aan eiser.
6. De rechtbank stelt vast dat de gestelde termijn is verstreken zonder dat eiser aan het verzoek van de rechtbank om herstel van het geconstateerde verzuim gevolg heeft gegeven. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat eiser redelijkerwijs niet in verzuim is geweest.
7. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
8. Daarbij overweegt de rechtbank ten overvloede nog het volgende.
Eiser heeft ook geen reactie gegeven op de brief van de rechtbank van 2 augustus 2022, waarin is aangegeven dat is gebleken dat [bedrijfsnaam] is verhuisd en momenteel geen activiteiten uitvoert in het pand op de [adres] [nummer]. Nu uit de stukken is gebleken dat eiser inmiddels is verhuisd, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van het beroep.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.