In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser ontving een Ziektewet (ZW) uitkering die per 20 juni 2020 door de Uwv werd beëindigd. Dit besluit werd door de eiser bestreden, waarna de rechtbank het beroep op 3 februari 2022 heeft behandeld. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek dat aan de beëindiging van de uitkering ten grondslag lag, niet voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. Eiser had enkel telefonisch contact gehad met de verzekeringsarts, terwijl volgens de geldende jurisprudentie een spreekuurcontact noodzakelijk is in situaties waarin de medische grondslag van het besluit wordt betwist. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin werd benadrukt dat een verzekeringsarts b&b in bezwaar een onderzoek moet uitvoeren tijdens een spreekuurcontact, tenzij dit voldoende gemotiveerd kan worden afgewezen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek vertoonde, waardoor het beroep gegrond werd verklaard en het bestreden besluit werd vernietigd. De rechtbank droeg de Uwv op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat de Uwv het griffierecht van € 48,- aan eiser moest vergoeden.