ECLI:NL:RBDHA:2022:1608

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
20/7479
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering zonder spreekuurcontact met verzekeringsarts

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser ontving een Ziektewet (ZW) uitkering die per 20 juni 2020 door de Uwv werd beëindigd. Dit besluit werd door de eiser bestreden, waarna de rechtbank het beroep op 3 februari 2022 heeft behandeld. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek dat aan de beëindiging van de uitkering ten grondslag lag, niet voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. Eiser had enkel telefonisch contact gehad met de verzekeringsarts, terwijl volgens de geldende jurisprudentie een spreekuurcontact noodzakelijk is in situaties waarin de medische grondslag van het besluit wordt betwist. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin werd benadrukt dat een verzekeringsarts b&b in bezwaar een onderzoek moet uitvoeren tijdens een spreekuurcontact, tenzij dit voldoende gemotiveerd kan worden afgewezen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek vertoonde, waardoor het beroep gegrond werd verklaard en het bestreden besluit werd vernietigd. De rechtbank droeg de Uwv op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat de Uwv het griffierecht van € 48,- aan eiser moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7479

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.A. Bakker).

Procesverloop

In het besluit van 18 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 20 juni 2020 beëindigd.
In het besluit van 12 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft op deze stukken gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 3 februari 2022 door middel van Skype op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Per 20 augustus 2019 is aan eiser een ZW-uitkering toegekend. In het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft medisch en arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. De beperkingen van eiser zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 16 april 2020. Aan de hand van deze FML zijn door de primaire arbeidsdeskundige op 15 mei 2020 diverse functies voor eiser geduid. Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit vastgesteld dat eiser per 20 juni 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering omdat eiser in staat is meer dan 65% te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft aan dit standpunt de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 6 oktober 2020 en de arbeidsdeskundige b&b van 9 oktober 2020 ten grondslag gelegd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert – samengevat weergegeven – hiertegen het volgende aan. Eiser heeft psychische klachten, met name door gebeurtenissen die in zijn leven hebben plaatsgevonden. Eiser is van mening dat hij meer beperkt is dan is aangenomen en dat er een urenbeperking moet worden aangenomen. Eiser heeft na elke werkdag een dag rust nodig . Tot slot stelt eiser enkel telefonisch door de verzekeringsarts gehoord te zijn. Ter onderbouwing van het beroep heeft eiser (medische) stukken overgelegd.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek in dit geval niet voldoende zorgvuldig is geweest en overweegt daartoe als volgt. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) is onder meer overwogen dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts b&b tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Daarvan kan in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts b&b voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
4.2.
Eiser heeft enkel telefonisch met de primaire verzekeringsarts gesproken. Volgens voornoemde uitspraak moet in bezwaar een onderzoek door een verzekeringsarts b&b tijdens een spreekuurcontact plaatsvinden en moet er dus sprake zijn van feitelijk contact, indien - zoals hier het geval is - de medische grondslag van het bestreden besluit is betwist en er in de primaire fase geen spreekuurcontact is geweest met een geregistreerde verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b heeft uitsluitend dossieronderzoek verricht. Door de verzekeringsarts b&b is ook niet gemotiveerd waarom een spreekuurcontact in dit geval achterwege kon blijven. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat het onderzoek in het licht van voorgaande uitspraak onvoldoende is geweest. Dat deze uitspraak pas in 2021 is gedaan en daarmee plaatsvond na de besluitvorming in deze zaak, maakt, anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd, niet dat deze uitspraak niet kan worden toegepast.
4.3.
Gelet op het vorenstaande bevat het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek. Daarom is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank komt niet toe aan beoordeling van de overige beroepsgronden.
5. De rechtbank bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eiser moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op de aard van het geconstateerde gebrek kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
7. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 48,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar
op 8 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.