ECLI:NL:RBDHA:2022:16093

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/639872/KG RK 22-1522
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 20 december 2022 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was in een civiele procedure tegen Shell International Exploration and Production B.V. (SIEP), was gericht tegen mr. E.A.W. Schippers, de rechter in de hoofdzaak. Verzoeker was van mening dat de rechter partijdig was, omdat deze had geweigerd zijn echtgenote als voegende of tussenkomende partij toe te laten en de procedure niet had geschorst in afwachting van het hoger beroep van zijn echtgenote tegen een eerdere beslissing. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om de hoofdzaak niet te schorsen geen grond voor wraking kan zijn, aangezien een rechterlijke beslissing op zichzelf geen basis voor wraking vormt. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn om aan te nemen dat deze onpartijdigheid in het geding is. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en dat er geen reden was voor een mondelinge behandeling van het verzoek. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet zoals deze was op het moment van indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/96
zaak- /rekestnummer: C/09/639872 / KG RK 22-1522
Beslissing van 20 december 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
wonende [woonplaats],
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. E.A.W. Schippers,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 18 december 2022, met bijlage.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 9620999 RL EXPL 22-224 tussen verzoeker als eiser en Shell International Exploration and Production B.V. (hierna: SIEP) als gedaagde (hierna te noemen: de hoofdzaak).
2.2.
De echtgenote van verzoeker (hierna: de echtgenote) heeft in de hoofdzaak op 19 maart 2022 een incidentele conclusie tot primair voeging en subsidiair tussenkomst ingediend. De rechter heeft de echtgenote bij vonnis van 30 juni 2022 niet-ontvankelijk verklaard in haar incidentele vordering. Zij is dus niet toegelaten als voegende of tussenkomende partij. De echtgenote heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 30 juni 2022.
2.3.
Verzoeker heeft in de hoofdzaak verzocht om voor hem hoger beroep open te stellen tegen het vonnis van 30 juni 2022. Dit verzoek is bij rolbeslissing van 13 oktober 2022 afgewezen.
2.4.
Zowel verzoeker als zijn echtgenote hebben herhaaldelijk, laatstelijk gezamenlijk op 9 december 2022, verzocht om de procedure in de hoofdzaak te schorsen in afwachting van de uitspraak op het door de echtgenote ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van 30 juni 2022. De schorsingsverzoeken zijn niet gehonoreerd, hetgeen op 12 december 2022 aan verzoeker is bericht.
2.5.
In de hoofdzaak staat een mondelinge behandeling gepland op 21 december 2022.
2.6.
De echtgenote heeft op 14 december 2022 een verzoek tot wraking van de rechter ingediend. Zij heeft aan dat wrakingsverzoek kort samengevat ten grondslag gelegd dat de beslissing van de rechter om de hoofdzaak niet te schorsen niet anders kan worden gezien dan een partijdige beslissing, waarbij zij aan haar belang in de hoofdzaak volledig voorbij gaat. Het wrakingsverzoek van de echtgenote is bij beslissing van de wrakingskamer van 16 december 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat een wrakingsverzoek alleen kan worden ingediend door een partij in de procedure en de echtgenote geen partij is in de hoofdzaak.
2.7.
Uit het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker blijkt dat hij het niet eens is met de beslissing van de rechter om zijn echtgenote niet tot te laten als voegende / tussenkomende partij. Volgens verzoeker berust de daaraan ten grondslag liggende motivering dat het verzoek tot voeging / tussenkomst te laat is ingediend – namelijk nadat de laatste conclusie in de hoofdzaak door SIEP was genomen – op een juridische misslag. Volgens verzoeker heeft SIEP in die conclusie een reconventionele vordering ingesteld en mocht hij daar nog op antwoorden. Verzoeker wil daarom dat de hoofdzaak pas wordt voortgezet als is beslist op het door zijn echtgenote tegen het vonnis van 30 juni 2022 ingestelde hoger beroep. Verzoeker stelt dat zijn wrakingsverzoek zich richt tegen de beslissing van de rechter van 12 december 2022 dat zij geen aanleiding ziet om de zitting van 21 december 2022 te schorsen, aan te houden of te verplaatsen. Volgens verzoeker is deze beslissing onbegrijpelijk en getuigt deze van vooringenomenheid c.q. partijdigheid. Volgens verzoeker is de vrees gerechtvaardigd dat de rechter (net als SIEP) persé de op 21 december 2022 geplande mondelinge behandeling wil laten plaatsvinden zonder verzoeker en zijn echtgenote – door de uitkomst van het door de echtgenote van verzoeker ingestelde hoger beroep niet af te willen wachten – in de gelegenheid te stellen zich adequaat tegen de valse procestactieken van SIEP te kunnen verdedigen.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De wrakingskamer overweegt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking. Wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Verzoeker legt de beslissing van de rechter om de hoofdzaak niet te schorsen van 12 december 2022 aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van die beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Dat geldt overigens ook ten aanzien van de beslissing van de rechter om de echtgenote niet toe te laten als voegende of tussenkomende partij. De vraag of de echtgenote terecht niet is toegelaten als voegende / tussenkomende partij is door de echtgenote al neergelegd bij het gerechtshof. De vraag of de rechter terecht niet overgaat tot schorsing van de hoofdzaak in afwachting van het hoger beroep kan aan de orde worden gesteld in een eventueel hoger beroep dat door verzoeker of SIEP wordt ingesteld naar aanleiding van een toekomstige door de rechter te nemen beslissing.
3.3.
Volledigheidshalve overweegt de wrakingskamer nog dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich er ook tegen verzet dat de motivering van een (tussen)beslissing grond is voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is alleen anders als de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Die situatie doet zich hier niet voor.
3.4.
Slotsom is dat het wrakingsverzoek als kennelijk ongegrond zal worden afgewezen. Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het procedure in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
  • verzoeker;
  • de wederpartij in de hoofdzaak;
  • de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, S.M. Krans en J. Brandt in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Diephuis-Timmer en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.