ECLI:NL:RBDHA:2022:16267

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
NL21.11820
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Azerbeidzjaan die stelt politiek opposant te zijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Azerbeidzjaanse nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarin hij stelde dat hij politiek opposant is en dat hij door de Azerbeidzjaanse autoriteiten wordt vervolgd. De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen, omdat zij van oordeel was dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als politiek opposant wordt gezien door de autoriteiten in Azerbeidzjan. De rechtbank concludeerde dat de toets die verweerder hanteert, niet is toegepast, en dat de eiser niet geloofwaardig is in zijn stelling dat hij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn politieke activiteiten en dat zijn asielrelaas niet geloofwaardig is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser legaal Azerbeidzjan heeft kunnen verlaten, wat niet duidt op een situatie waarin hij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten stond. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van de asielaanvraag bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11820

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.L. van de Glind),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 23 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat aan hem geen uitstel van vertrek wordt verleend.

De rechtbank heeft bij beslissing van 22 februari 2021 het door eiser ingestelde beroep niet tijdig gegrond verklaard. Verweerder heeft een dwangsom uitgekeerd van € 12.500,-.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer D. Aydin. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Azerbeidzjaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1978.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij politiek opposant is en dat hij door anderen in Azerbeidzjan, waaronder de autoriteiten, wordt gezien als politiek opposant. Daardoor heeft hij sinds 2014 problemen en incidenten met de Azerbeidzjaanse autoriteiten gehad.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
eiser wordt beschouwd als politiek opposant;
eiser heeft sinds 2014 verschillende incidenten met de Azerbeidzjaanse autoriteiten gehad.
4. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – en het daarin gelaste voornemen – op het standpunt gesteld dat het tweede element ‘eiser wordt beschouwd als politiek opposant’ niet geloofwaardig is. De andere twee relevante elementen heeft verweerder wel geloofwaardig geacht. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit deze twee elementen niet volgt dat eiser kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting naar Azerbeidzjan een reëel risico loopt op ernstige schade. De asielaanvraag is daarom afgewezen als ongegrond.
5. Op de beroepsgronden van eiser tegen het bestreden besluit gaat de rechtbank hierna in.
Toetsing in het bestreden besluit
6. Eiser heeft ter zitting primair aangevoerd dat verweerder in het verweerschrift een ander toetsingskader toepast dan in het betreden besluit. Volgens eiser heeft verweerder in het bestreden besluit de politieke activiteiten die eiser heeft verricht niet geloofwaardig geacht, terwijl pas in het verweerschrift kenbaar wordt gemaakt dat verweerder vindt dat de activiteiten van eiser geen significante kritiek als bedoeld in paragraaf C7/5.3.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) opleveren. Dit betekent volgens eiser dat hij zijn zienswijze met betrekking tot dit punt niet naar voren heeft kunnen brengen.
6.1.
De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. Volgens paragraaf C7/5.3.2. van de Vc 2000 worden als risicogroep in Azerbeidzjan aangemerkt vreemdelingen die actief zijn in de politiek, journalistiek, of op het gebied van mensenrechten en daarbij significant kritiek op de autoriteiten uiten en om die reden in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staan. Een vreemdeling die tot deze groep behoort, kan, indien sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met geringe indicaties aannemelijk maken dat zijn problemen die verband houden met een van de vervolgingsgronden, leiden tot een gegronde vrees voor vervolging (paragraaf C2/3.2 van de Vc 2000). In het voornemen van 23 april 2021 heeft verweerder, kort gezegd, zich op het standpunt gesteld dat eiser noch met documenten noch met zijn verklaringen aannemelijk heeft gemaakt dat hij politiek opposant is of zo gezien wordt door de Azerbeidzjaanse autoriteiten. Dat hij als politiek opposant wordt gezien, acht verweerder daarom niet geloofwaardig. In het bestreden besluit wordt dit standpunt herhaald en wordt daaraan toegevoegd dat (nog altijd) niet wordt gevolgd dat hij behoort tot de risicogroep, nu niet aannemelijk is dat eiser actief is in de politiek en daarbij significant kritiek uit op de autoriteiten en om die reden in diens negatieve belangstelling staat. Hoewel verweerder in het voornemen niet concreet het standpunt heeft ingenomen dat eiser niet tot de risicogroep behoort, neemt verweerder zowel in het voornemen als in het bestreden besluit het standpunt in dat eisers verklaringen op dit onderdeel niet geloofwaardig zijn. Dat betekent, gelet op de definitie van risicogroepen in paragraaf C2/3.2 van de Vc2000, dat eiser daarom in verweerders optiek niet via het risicogroepenbeleid voor bescherming in aanmerking kan komen. Daarvoor is immers nodig dat (er sprake is van geloofwaardige verklaringen waaruit blijkt dat) eiser politiek actief is en om die reden in de negatieve belangstelling staat, en daar strandt het in verweerders beoordeling al, zowel in het voornemen als in het bestreden besluit. Hoewel in het bestreden besluit eveneens wordt aangegeven dat niet is gebleken dat eiser
significantekritiek heeft geuit, doet dit er niet aan af dat verweerder, in het bestreden besluit ook en vooral concludeert dat niet geloofwaardig is dat eiser een politiek opposant is en als zodanig wordt beschouwd door de Azerbeidzjaanse autoriteiten, los van de significantie van zijn kritiek.
7. Subsidiair wijst eiser erop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) zaken ter zitting heeft behandeld over het begrip ‘politieke overtuiging’ en het juiste toetsingskader daarvan, waarbij vragen zijn gesteld aan het Europees Hof van Justitie. Eiser verzoekt de rechtbank om zijn zaak aan te houden in afwachting van die uitspraak/uitspraken.
7.1.
De rechtbank overweegt dat de zaken van de Afdeling waarop de raadsman doelt betrekking hebben op de toets die verweerder hanteert, te weten of de vreemdeling een politieke overtuiging heeft die fundamenteel van aard is. Deze toets is naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak niet toegepast, nu verweerder zich, zoals onder 6.1 overwogen, op het standpunt stelt dat niet geloofwaardig is dat eiser een politiek opposant is en als zodanig wordt beschouwd door de Azerbeidzjaanse autoriteiten, los van een eventuele fundamentele overtuiging. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat alle burgers die protesteren in Azerbeidzjan en kennelijk een afwijkende politieke mening hebben direct door de autoriteiten worden beschouwd als politieke opposanten die op actieve wijze significante kritiek uiten, daardoor in de negatieve belangstelling staan van de autoriteiten en derhalve meteen te vrezen hebben
voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank kan hieruit niet afleiden dat verweerder heeft getoetst of eiser een fundamentele politieke overtuiging heeft of diepgewortelde redenen om te demonstreren en eisers aanvraag om die reden heeft afgewezen. Evenmin kan de rechtbank hieruit afleiden dat verweerder van eiser verwacht dat hij zich wat betreft politieke betrokkenheid terughoudend opstelt bij terugkeer. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande dan ook geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van de uitspraak/uitspraken van de Afdeling.
7.2.
Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij in zijn geval, door zijn activiteiten, te vrezen heeft voor vervolging. Op verweerders standpunt dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt, gaat de rechtbank hierna in.
Geloofwaardigheid van het tweede element
8. Eiser voert, als procedurele grond in relatie tot het tweede element, aan dat verweerder ten onrechte geen gelegenheid heeft geboden om aanvullende documenten met vertaling te overleggen, welke documenten eisers asielrelaas onderbouwen. Volgens eiser is er uitstel van de zienswijze gevraagd, omdat er nog geen gelegenheid was geweest om de zienswijze volledig te bespreken met gemachtigde. Pas bij de volledige bespreking van het voornemen werd het voor eiser duidelijk dat hij aanvullende documenten nodig had om verweerder te overtuigen van zijn asielrelaas. Bovendien vindt eiser dat, als verweerder duidelijkheid wilde over de vraag of en wanneer eiser de stukken kan overleggen, hij de gemachtigde had kunnen contacteren en in het kader van de samenwerkingsplicht had verweerder dit ook moeten doen. Eiser vindt dat verweerder een geleideformulier had mee moeten sturen met het voornemen, dat nodig is voor het indienen van eventuele aanvullende documenten. Verweerder heeft eiser in dit verband tegengeworpen dat eerder al een uitstel is verleend voor het indienen van een zienswijze en dat eiser zelf eerder een beroep vanwege niet tijdig beslissen heeft ingediend en dus aanstuurt op een tijdige beslissing, waardoor het ook aan hem is om tijdig stukken in te dienen. Eiser stelt zich hierover op het standpunt dat de uitspraak van 22 februari 2021 waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder binnen zes weken moet beslissen, los staat van de samenwerkingsplicht die verweerder heeft en los staat van het feit dat verweerder zorgvuldig een beschikking moet geven. Met betrekking tot de stelling van verweerder dat eiser de documenten in de beroepsprocedure kan inbrengen, stelt eiser dat de beroepsfase hiervoor niet is bedoeld.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser in elk geval sinds 28 juni 2019 wordt bijgestaan door een professioneel rechtsbijstandverlener en dat verondersteld mag worden dat de gemachtigde bekend is met het feit dat het asielrelaas moet worden onderbouwd. De bewijslast ligt dus in dit geval bij eiser. Niet valt in te zien waarom de in kopie overgelegde documenten niet eerder dan bij de gronden van beroep over konden worden overgelegd. Voor het inbrengen van documenten in kopie is een geleideformulier ook niet nodig. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen nadere gelegenheid of uitstel hoeven te bieden voor het indienen van deze documenten.
9. Eiser voert inhoudelijk aan dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten hem zullen zien als politiek actief en als opposant. Om die reden behoort hij tot een risicogroep in Azerbeidzjan en heeft hij een gegronde vrees voor vervolging. Eiser is actief op social media en zijn uitingen op Facebook heeft hij met vertaalde documenten onderbouwd. Eiser heeft daarnaast contact gehad met Rasul Guliyev, de leider van een oppositiepartij die in ballingschap leeft, en eiser steunt hem openlijk. Eiser heeft geprobeerd zichzelf verkiesbaar te stellen voor de presidentiële verkiezingen. Eiser heeft les gegeven aan kinderen waarvan de ouders ook politieke activisten zijn en hij heeft zich daarom in activistische kringen bevonden. Eiser heeft deelgenomen een politieke demonstratie. Eiser stelt ten slotte dat hij wordt gezien als opposant omdat hij op grond van politieke redenen asiel heeft aangevraagd in Nederland. Hiermee riskeert hij bij een eventuele terugkeer hoe dan ook vervolging als politiek activist. Eiser maakt daarbij een vergelijking met Natig Isbatov onder verwijzing naar het Azerbeidjaanse ambtsbericht van juli 2020, pagina 98 van 116.
9.1.
De rechtbank oordeelt dat verweerder ongeloofwaardig heeft mogen vinden dat eiser als politiek opposant wordt gezien en volgt eiser daarmee niet in zijn stelling dat verweerder het risicogroepenbeleid op hem had moeten toepassen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
9.2.
De rechtbank overweegt, gelet op hetgeen onder 8.1 is overwogen, dat verweerder in het bestreden besluit er terecht op heeft gewezen dat er geen documenten zijn overgelegd. In beroep zijn onder meer stukken met vertalingen overgelegd van een aantal berichten die eiser op Facebook heeft geplaatst, van transcripties van contacten met oppositieleider Rasul Guliyev en van een document van de centrale kiescommissie van Azerbeidzjan, waarin onder meer staat dat bij onderzoek is vastgesteld dat eiser geen kennisgeving over zijn kandidatuur heeft ingediend bij de Centrale Kiescommissie.
9.3.
Over de berichten op social media heeft de gemachtigde ter zitting toegelicht dat bij de aanvullende beroepsgronden de volledige berichten met vertaling zijn overgelegd en dat het niet om zes, zoals verweerder in het verweerschrift stelt, maar om vijftien berichten gaat. De rechtbank overweegt dat het gaat om reacties op berichten die zijn geplaatst door anderen in de periode van 21 februari 2017 tot 14 maart 2019, waarvan onduidelijk is in hoeverre de reacties zijn geplaatst op openbare pagina’s. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de uitlatingen van eiser daarmee zeer marginaal van karakter zijn en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de autoriteiten op de hoogte zijn van zijn online uitingen. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat door deze uitlatingen eiser als politiek actief moet worden gezien en dat deze uitlatingen ertoe zouden hebben geleid (of ertoe zouden kunnen leiden) dat de autoriteiten eiser zien als opposant.
9.4.
Met betrekking tot het contact met Rasul Guliyev overweegt de rechtbank dat uit de overgelegde transcripties, zoals verweerder ook aangeeft in het verweerschrift, vooral blijkt dat eiser heeft geprobeerd een gesprek tot stand te brengen, maar daarin niet is geslaagd, waardoor het gesprek niet verder is gekomen dan enkele geschreven berichten. Bovendien valt niet in te zien hoe eiser door het voeren van een digitaal gesprek kritiek uit die kenbaar is voor de Azerbeidzjaanse autoriteiten, met name doordat een Skype-gesprek naar zijn aard besloten is.
9.5.
Met betrekking tot de gestelde kandidaatstelling voor de presidentsverkiezingen overweegt de rechtbank dat verweerder niet ten onrechte heeft gesteld dat eiser niet heeft onderbouwd hoe hij zich naar buiten toe heeft geprofileerd of dat zijn kandidaatstelling bekend is geraakt bij het bredere publiek. Uit de transcriptie van eisers contact met Rasul Guliyev via Skype blijkt ook dat hij zich voor steun alleen heeft gewend tot zijn directe omgeving. Uit de overgelegde verklaring van de centrale kiescommissie blijkt voor de rechtbank niet welk verzoek bij die commissie is ingediend en in hoeverre sprake is geweest van een kandidaatstelling (die niet is gelukt door een gebrek aan stemmen).
9.6.
Met betrekking tot het lesgeven aan kinderen van oppositieleden overweegt de rechtbank dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat dit tot op heden kennelijk niet heeft geleid tot vervolging en dat niet valt in te zien waarom dit in de toekomst anders zal zijn. Eiser gaf al sinds 2015 les aan de kinderen van oppositieleden en hier kwamen in augustus 2018 nieuwe kinderen van gevangenen bij. Hoewel zijn situatie sindsdien blijkens zijn verklaringen verergerde, is hij sinds augustus 2018 niet opgepakt of vervolgd door de autoriteiten. Ondanks dat de autoriteiten op de hoogte waren van de omstandigheid dat hij onderwijs aanbood aan kinderen van opposanten, kon eiser zich publiekelijk vertonen en kon hij documenten aanvragen bij de autoriteiten. Dit doet afbreuk aan de gestelde vrees voor vervolging.
9.7.
Met betrekking tot eisers deelname aan een demonstratie of protestactie op 19 januari 2019 overweegt de rechtbank dat eiser heeft verklaard dat hij als burger deelnam aan de demonstratie en dat hij niet deel uitmaakte van een partij. Verweerder heeft erop gewezen dat openbare bronnen volgt dat sprake was van een demonstratie waarbij tot 10.000 mensen aanwezig waren. De enkele aanwezigheid bij die demonstratie is daarmee onvoldoende om eiser als politiek actief en als een bij de autoriteiten negatief in beeld zijnde politieke opposant te zien. Eiser is, naar eigen zeggen, op het politiebureau geweest vanwege zijn aanwezigheid bij die demonstratie maar hij kon na enkele vragen gewoon vertrekken (pagina 13 van het nader gehoor). Dat strookt niet met eisers verklaring dat hij door de autoriteiten wordt beschouwd als politiek opposant en daardoor een gegronde vrees voor vervolging heeft. Dit strookt evenmin met hetgeen bekend is over de slechte situatie van politieke opposanten in Azerbeidzjan. Eisers stelling dat hij na de demonstratie op een lijst terecht kwam, stelselmatig lastig gevallen werd en nog meer in de gaten werd gehouden, is niet nader onderbouwd. Daar komt bij dat eiser in zijn gronden van beroep heeft gesteld dat 31 anderen, in tegenstelling tot eiser, zijn veroordeeld wegens betrokkenheid bij de demonstratie. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de autoriteiten een bijzondere interesse in eiser hadden, zodat verweerder ook op dit onderdeel het asielrelaas niet ten onrechte niet gevolgd heeft.
9.8.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder niet ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht dat eiser door de Azerbeidzjaanse autoriteiten wordt gezien als politiek opposant. Daardoor is het risicogroepenbeleid op hem niet van toepassing, nu daarvoor minimaal vereist is dat het actief zijn in de politiek en het om die reden in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staan, geloofwaardig worden bevonden. Omdat ervanuit mag worden gegaan dat verweerder eisers asielaanvraag niet deelt met andere autoriteiten, is er bovendien geen aanleiding gegronde vrees bij terugkeer aan te nemen vanwege het enkele feit dat in Nederland een asielaanvraag is gedaan.
Toetsing van het geloofwaardig geachte derde element (gegronde vrees)
10. Verweerder heeft element 3 geloofwaardig geacht. Dit betreft verschillende incidenten met de Azerbeidzjaanse autoriteiten sinds 2014. Verweerder acht echter vrees voor vervolging als gevolg hiervan niet aannemelijk. Eiser voert hiertegen aan dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij wordt gezocht door de Azerbeidzjaanse autoriteiten vanwege gefabriceerde aanklachten voor het hebben van schulden. Hij heeft een document overgelegd waaruit blijkt dat hij vermogend is en dus dat het zeer onwaarschijnlijk is dat hij schulden heeft.
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij wordt vervolgd of dat hij strafrechtelijk is veroordeeld. Eiser heeft geen arrestatiebevel van de politie of inlichtingendienst overgelegd en hij heeft bovendien zelf verklaard dat er geen onderzoek door justitie is ingesteld en dat er geen zaak aanhangig is bij de rechtbank (pagina 30 van het nader gehoor). Dat eiser een uitdraai van de website van het Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft overgelegd waarop staat dat hij gezocht wordt, wat hij zelf een ‘aanhoudingsbevel’ noemt, maakt dit niet anders. Immers, uit deze uitdraai blijkt enkel dat aan eiser een reisbeperking is opgelegd en dat hij sinds 21 mei 2019 gezocht wordt omdat hij schulden heeft. Uit het stuk volgt niet dat hij strafrechtelijk wordt vervolgd of dat hij gearresteerd dient te worden. Hoewel uit openbare bronnen volgt dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten regelmatig mensen arresteren op valse aanklachten (Algemeen Ambtsbericht Azerbeidzjan d.d. 30 juni 2020, pagina 85), zoals eiser zelf ook heeft verklaard, is in dit geval niet aannemelijk gemaakt dat hiervan sprake is. Eiser stelt dat hij wordt gezocht vanwege de voorgenoemde activiteiten en niet vanwege de schulden, zoals op de uitdraai staat. De Azerbeidzjaanse autoriteiten waren echter al enkele jaren op de hoogte van deze activiteiten en eiser heeft daardoor geen (ernstige) problemen ondervonden. Zoals ook onder 9.6 is overwogen, heeft verweerder eiser terecht tegengeworpen dat niet is gebleken dat hij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat vanwege die activiteiten. Gelet op de conclusie dat verweerder niet ten onrechte niet geloofwaardig acht dat eiser door de autoriteiten wordt gezien als politiek opposant, is het niet aannemelijk dat in dit geval sprake is van een aanklacht onder valse voorwendselen. Het enkele feit dat eiser vermogend is, sluit niet uit dat hij schulden heeft en zich daarom moet melden bij de autoriteiten.
11. Eiser betwist verder dat hij legaal is uitgereisd. Hij heeft de opheffing van zijn uitreisverbod in Azerbeidzjan geregeld door omkoping en daarna heeft hij een paspoort kunnen aanvragen. Volgens eiser kan hem dit niet worden tegengeworpen.
11.1.
De rechtbank overweegt dat eiser heeft verklaard dat hij zonder problemen Azerbeidzjan heeft kunnen verlaten en dat hij daarbij zijn paspoort heeft laten zien bij de autoriteiten aan de grens (pagina 11 van het aanmeldgehoor). De door eiser gestelde omkoping had betrekking op de opheffing van het uitreisverbod zodat hij zijn paspoort kon aanvragen (pagina’s 13 en 14 van het nader gehoor). Eiser heeft verklaard dat het aanvragen van dit paspoort zonder problemen is gebeurd. Verweerder heeft daarom aan eiser terecht tegengeworpen dat de omstandigheid dat hij zonder enige moeite en op legale wijze het land uit kon reizen, niet duidt op een situatie waarin hij in de negatieve belangstelling stond van de Azerbeidzjaanse autoriteiten.
11.2.
Nu sprake is van een legale uitreis en, zoals onder 10.1 is overwogen, niet gebleken is van een valse aanklacht, is er geen aanleiding om bij terugkeer een risico aan te nemen vanwege het feit dat eiser het land verlaten heeft (en in Nederland asiel aangevraagd heeft).
12. Eiser voert aan dat de eventuele terugkeer van zijn dochter hem niet kan worden tegengeworpen, omdat zijn asielrelaas op zijn eigen merites moet worden beoordeeld.
12.1.
Verweerder heeft er op gewezen dat de dochter van eiser, die samen met hem in april 2019 naar Nederland was gereisd, in februari 2020 met behulp van het IOM op eigen initiatief en vrijwillig is teruggekeerd naar Azerbeidzjan. Hiervoor hebben de Azerbeidzjaanse autoriteiten op 16 januari 2020 een ‘re-entry certificate to the Republic of Azerbeidzjan’ afgegeven. Volgens verweerder wekt het bevreemding dat de dochter van iemand die zou worden gezocht door de Azerbeidzjaanse autoriteiten kennelijk zonder enige problemen een dergelijk document van de Azerbeidzjaanse autoriteiten heeft kunnen verkrijgen. Dit rijmt bovendien ook niet met de behandeling van de familieleden van opposanten door de Azerbeidzjaanse autoriteiten, zoals bekend uit openbare bronnen. Verweerder heeft daarom aan eiser mogen tegenwerpen dat dit niet bijdraagt aan de aannemelijkheid van de gestelde vrees van eiser.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
Conclusie
14. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Wat door eiser overigens verder in beroep is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.A.E. van de Venne, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 18 januari 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.