ECLI:NL:RBDHA:2022:16278

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
C/09/598997 / FA RK 20-6200
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake ondertoezichtstelling van minderjarige met betrekking tot ouders en zorgregeling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 augustus 2022 een tussenbeschikking gegeven inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2013. De vader had op 27 mei 2022 een verzoekschrift ingediend tot ondertoezichtstelling van de minderjarige, omdat hij zich ernstige zorgen maakte over de ontwikkeling van het kind. De moeder werkte niet mee aan de voorlopige zorgregeling die eerder was vastgesteld, wat leidde tot een verslechtering van de situatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de benodigde hulp te accepteren en dat de moeder de ontwikkeling van de minderjarige ernstig bedreigt door haar gedrag. De kinderrechter heeft besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland voor de periode van 9 augustus 2022 tot 9 augustus 2023. Tevens is bepaald dat de ouders uiterlijk twee weken voor 1 december 2022 moeten rapporteren over de stand van zaken met betrekking tot de zorgregeling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de ondertoezichtstelling onmiddellijk van kracht is, ondanks eventuele rechtsmiddelen die tegen deze beslissing kunnen worden aangewend.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige kamer
Zaaksgegevens: C/09/598997 / FA RK 20-6200 &
C/09/633471 /JE RK 22-1667 (ondertoezichtstelling)
Datum uitspraak: 9 augustus 2022

Beschikking van de kinderrechter

Tussenbeschikking: Ondertoezichtstelling

naar aanleiding van het op 27 mei 2022 in de zaak met nummer C/09/598997 / FA RK 20-6200 ingekomen verzoekschrift van:

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. I.E. van der Bijl te Haarlem.
betreffende:
- [minderjarige],geboren op [geboortedag] 2013 te [geboorteplaats] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A. Selamet te Eindhoven.
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Bij (tussen)beschikking van deze rechtbank d.d. 2 juli 2019 zijn – voor zover hier aan de orde – de ouders verwezen naar Coöp JGT Holland Rijnland voor deelname aan het hulpverleningstraject Ouderschapsbemiddeling (Ouderschap Blijft).
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 10 april 2020 is – voor zover hier aan de orde – de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken en is bepaald dat het aangehechte ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking.
Bij beschikking van 31 mei 2021 van deze rechtbank is een beslissing ter zake van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de ondertoezichtstelling, de dwangsom en de proceskosten aangehouden en de Raad voor de Kinderbescherming verzocht een onderzoek te verrichten, alsmede de rechtbank te rapporteren en te adviseren.
Bij beschikking van 13 april 2022 is een voorlopige zorgregeling bepaald, zijn partijen doorverwezen naar een traject ‘Voor ieder 1’ en is een beslissing ten aanzien van de definitieve zorgregeling en de proceskostenveroordeling aangehouden tot 1 december pro forma.
De kinderrechter heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- de e-mail van 28 april 2022 namens Voor Ieder 1;
- het F9-formulier met bijlage van 23 mei 2022;
- het verzoekschrift namens de vader;
- de brief d.d. 1 juni 2022 van de zijde van de moeder.

Verzoek en verweer

In zijn reactie op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 30 november 2021 heeft de vader op 2 maart 2022 voorwaardelijk verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen, mede om de medewerking van de moeder aan de zorgregeling te waarborgen. Op de zitting van 9 maart 2022 zijn de zorgen van de vader besproken. Vanwege de verplichting om zich aan te melden bij het CJG voor het traject ‘Voor ieder 1’ die de rechtbank in de beschikking van 13 april 2022 heeft opgelegd aan partijen, is geen eindbeslissing genomen over de zorgregeling. Daarmee was niet voldaan aan de voorwaarde van de vader om een ondertoezichtstelling te verzoeken en is dit verzoek niet inhoudelijk behandeld. Het traject bij het CJG is niet gestart omdat er volgens het CJG geen sprake is van een vrijwillige deelname. Het niet doorgaan van dit traject en de reactie van de moeder hierop is voor de vader reden geweest om bij brief van 27 mei 2022 het verzoek tot ondertoezichtstelling te herhalen en te handhaven. Dit verzoek is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer C/09/633471 /JE RK 22-1667.
De vader is van mening dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De moeder werkt namelijk niet mee aan het nakomen van de voorlopige zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] . De omstandigheden zijn inmiddels zo dat wanneer de man aanbelt en de vrouw opendoet, de moeder [minderjarige] richting de man stuurt met de tekst dat ze ‘niet met hem meewil en hem zelfs nooit meer wil zien’. Dit zijn volgens de vader niet de woorden van [minderjarige] zelf maar hij wil [minderjarige] ook niet dwingen tot omgang. Bovendien accepteren de ouders, of naar de rechtbank begrijpt de moeder, de hulp die nodig is om die bedreiging weg te nemen niet of onvoldoende. Dit blijkt volgens hem uit haar bericht van 23 mei 2022. Hieruit volgt dat de moeder de mening is toegedaan dat de procedure beëindigd moet worden en dat de verzoeken van de vader moeten worden afgewezen. [minderjarige] kan volgens haar slechts één middag per week contact hebben met haar vader in aanwezigheid van haar moeder totdat [minderjarige] aangeeft dat de moeder niet meer bij de omgangsmomenten aanwezig hoeft te zijn. Hierdoor blijft de angst van [minderjarige] voor de vader bestaan. De vader acht het daarom nodig dat er vanuit het gedwongen kader hulpverlening komt.
De moeder heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen het verzoek van de man tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] .

Beoordeling

De rechtbank overweegt dat de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) reeds op 30 november 2021 in deze procedure een onderzoek heeft gedaan. De Raad zag toen geen aanleiding om een ondertoezichtstelling te verzoeken. Uit dit raadsrapport bleek dat de Raad het in het belang van [minderjarige] acht dat er een gefaseerd opgebouwde zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] werd vastgelegd.
Inmiddels zijn de omstandigheden gewijzigd. De vader heeft een verzoek gedaan tot ondertoezichtstelling terwijl de Raad nog geen aanleiding ziet voor een dergelijk verzoek. Nu de door de rechtbank opgelegde zorgregeling niet van de grond komt en partijen zijn niet gestart aan een traject bij ‘voor ieder 1’ maakt de rechtbank zich, met de vader, zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . De rechtbank zal de vader daarom ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] bestaan uit het hierna volgende.
De Raad heeft reeds in haar rapport van 30 november 2021 aangegeven dat het belangrijk is dat [minderjarige] positieve ervaringen opdoet met de vader, welke niet worden beïnvloed door de aanwezigheid van de moeder. Desondanks hebben tot op heden de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] alleen plaatsgevonden onder begeleiding van de moeder. [minderjarige] blijft aangeven dat zij contact met de vader spannend vindt, ondanks dat hier volgens de Raad geen gegronde redenen voor waren. Conform de beschikking van deze rechtbank van 13 april 2022 zou vanaf 9 maart 2022 in afwezigheid van de moeder contact moeten plaatsvinden met haar vader om te ervaren dat één op één contact met haar vader niet eng is. Dit is niet gebeurd. [minderjarige] heeft hierdoor geen positieve ervaringen in het contact met haar vader kunnen hebben zonder haar moeder. Dit voorkomt dat zij onbelast contact met haar vader kan hebben. De moeder is bovendien niet in staat gebleken om [minderjarige] te stimuleren in het hebben van contact met haar vader. De rechtbank oordeelt dat bovenstaande omstandigheden een ernstige bedreiging voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] inhouden.
Daarnaast is het voor de ouder(s) niet mogelijk geweest om te starten bij het traject ‘Voor ieder 1’, nu zij alleen vrijwillige hulpverlening bieden. De intrinsieke motivatie van de ouder(s) om hulp te krijgen is blijkbaar onvoldoende om deel te nemen aan dit vrijwillige traject. De rechtbank oordeelt daarom dat de ouder(s) onvoldoende in staat zijn om de hulp te accepteren die wordt geboden om de bedreigingen in de opvoeding van [minderjarige] tegen te gaan.
De rechtbank had de ouders kunnen doorverwijzen naar Cardea, voor een traject ouderschapsbegeleiding. De rechtbank acht dit echter niet in het belang van [minderjarige] . De rechtbank heeft er namelijk onvoldoende vertrouwen in dat [minderjarige] en de vader in die wachtperiode (er bestaat een lange wachtlijst voor dit traject) onbelast contact met elkaar kunnen hebben. Daarnaast heeft de moeder reeds tijdens de zitting van 9 maart 2022 aangegeven dat zij niet onvoorwaardelijk openstaat voor hulpverlening van het CJG. Zij is immers van oordeel dat contact tussen de vader en [minderjarige] het beste onder haar begeleiding kan plaatsvinden en op dit moment niet verder hoeft te worden uitgebreid.
De rechtbank verwacht dat de ouders met de juiste begeleiding in het gedwongen kader binnen een jaar kunnen toewerken naar onbelast contact tussen de vader en [minderjarige] . In het kader van de ondertoezichtstelling dient de gecertificeerde instelling niet alleen toe te werken naar onbelast contact tussen de vader en [minderjarige] , maar ook te onderzoeken of, en zo ja welke, hulpverlening nodig is voor [minderjarige] en de ouders.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
Beslissing
De kinderrechter:
stelt [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2013 te [geboorteplaats] van 9 augustus 2022 tot 9 augustus 2023 onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
bepaalt dat de griffier een afschrift van de het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 30 november 2021 zal toesturen aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de definitieve zorgregeling en de proceskostenveroordeling aan
tot 1 december 2022 pro formaen bepaalt dat de advocaten van de ouders uiterlijk twee weken voor die datum zich dienen uit te laten over de stand van zaken.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Dragtsma, kinderrechter, bijgestaan door mr. E.S. Pries als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 augustus 2022.