ECLI:NL:RBDHA:2022:16281

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
EOB-1-2021030986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beklag ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van goederen naar aanleiding van Europese Onderzoeksbevelen

Op 25 januari 2022 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een klager, geboren in 1997, een beklag had ingediend ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) over de inbeslagname van goederen. Deze inbeslagname vond plaats naar aanleiding van twee Europese Onderzoeksbevelen (EOB's) van de Belgische autoriteiten, waarbij op 29 september 2021 beslag werd gelegd op de goederen. Klager stelde dat hij niet op de hoogte was van de termijn van 14 dagen om een klaagschrift in te dienen, omdat hij de kennisgeving pas een maand na de doorzoeking ontving. De officier van justitie, mr. Ariese, stelde echter dat klager niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het klaagschrift niet tijdig was ingediend.

De rechtbank heeft op 11 januari 2022 in besloten raadkamer het beklag behandeld en vastgesteld dat klager buiten de termijn van veertien dagen zijn klaagschrift had ingediend. De rechtbank oordeelde dat er geen verontschuldigbare termijnoverschrijding was en verklaarde klager niet-ontvankelijk in zijn beklag. De rechtbank merkte op dat de wettelijke termijn van dertig dagen om tot een beschikking te komen, zoals neergelegd in artikel 5.4.10 Sv, was overschreden, maar dat dit geen gevolgen had voor de beoordeling van het beklag. De rechtbank benadrukte dat de termijnen zijn ingesteld om de doorlooptijden in de internationale samenwerking te bekorten en niet om de belangen van individuele betrokkenen te waarborgen.

De beslissing werd uitgesproken door rechter K.C.J. Vriend in aanwezigheid van griffier mr. D.G. Lammerts van Bueren. De rechtbank verklaarde klager niet-ontvankelijk in zijn beklag, waarmee de inbeslagname van de goederen werd gehandhaafd.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK DEN HAAG
Strafrecht
Lurisnummer: EOB-1-2021030986 Raadkamernummer: 21/2991
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
geboren op [geboortedatum] 1997,
adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .
hierna: klager.
1.
Inleiding
Naar aanleiding van twee Europese Onderzoeksbevelen (hierna: EOB's) van de Belgische autoriteiten, is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, op 29 september 2021 beslag gelegd op de goederen vermeld in het proces-verbaal van doorzoeking d.d. 28 oktober 2021 (bijlage 1).
Klager heeft op 9 december 2021 bij deze rechtbank een beklag ex artikel 552a Sv ingediend, strekkende tot teruggave van voormelde goederen.

2.De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit beklag op 11 januari 2022 in besloten raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van het dossier met bovengenoemd lurisnummer.
De Belgische autoriteiten hebben in de aanhef van de door hen uitgevaardigde EOB's verzocht om geheimhouding van het onderliggende onderzoek. De EOB's en de onderliggende stukken zijn daarom niet verstrekt aan klager.
Klager is gehoord. De officier van justitie, mr.
A.M.Ariese, is gehoord.

3.Het standpunt van klager

Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen goederen en gegevens aan hem teruggegeven dienen te worden. Klager was niet op de hoogte van de termijn van 14 dagen om een klaagschrift in te dienen. De brief over de inbeslagname van de goederen heeft hij pas een maand na de doorzoeking ontvangen.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu het klaagschrift niet tijdig is ingediend. De officier van justitie merkt op dat hij in overleg zal treden met de Belgische autoriteiten over het onder klager inbeslaggenomen geld.

5.Het oordeel van de rechtbank

5.1
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het beklag, nu de erkenning en tenuitvoerlegging van de EOB's is geschied door de officier van justitie van het arrondissementsparket te Den Haag.
5.2
Oe ontvankelijkheid van klager
Ingevolge artikel 5.4.10 Sv moet een beklag tegen inbeslagname naar aanleiding van een EOB binnen veertien dagen na kennisgeving van het rechtsmiddel worden ingediend bij de rechtbank.
Na de beslaglegging op 29 september 2021 is aan klager door het toezenden van het proces­ verbaal van doorzoeking d.d. 28 oktober 2021 kennisgeving verstrekt. Klager heeft vervolgens buiten de termijn van veertien dagen zijn klaagschrift ingediend bij de rechtbank, zodat hij niet kan worden ontvangen in zijn beklag. Van een verontschuldigbare termijnoverschrijding is de rechtbank niet gebleken.
Ten overvloede constateert de rechtbank dat de in artikel 5.4.10, vierde lid, Sv neergelegde wettelijke termijn van dertig dagen om tot een beschikking te komen, is overschreden. Dit heeft echter geen gevolgen voor de beoordeling van het beklag, nu deze krappe termijn - evenals de andere termijnen met betrekking tot het EOB - tot doel heeft de doorlooptijden in de internationale samenwerking te beknotten en niet het borgen van de belangen van individuele betrokkenen.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. K.C.J. Vriend, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Lammerts van Bueren, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van
25 januari 2022.
Deze beslissing is ondertekend door de rechter en de griffier.