ECLI:NL:RBDHA:2022:16283

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
EOB-1-202200816 l
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beklag ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van een telefoon in het kader van een Europees Onderzoeksbevel

Op 20 oktober 2022 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een beklag werd ingediend door een klager over de inbeslagname van zijn witte Apple iPhone. Deze inbeslagname vond plaats naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Belgische autoriteiten. De klager had op 15 april 2022 een klaagschrift ingediend, waarin hij verzocht om teruggave van zijn telefoon. Tijdens de behandeling van het beklag op 6 oktober 2022 was de klager niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. T.H.L. Kneepkens, heeft namens hem het woord gevoerd. De officier van justitie, mr. L.T. Bregman, heeft ook zijn standpunt naar voren gebracht, waarin hij stelde dat het beklag ongegrond moest worden verklaard, omdat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de telefoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd was om het beklag te behandelen en dat de klager ontvankelijk was in zijn verzoek. De rechtbank heeft vervolgens de rechtmatigheid van de inbeslagname beoordeeld en geconcludeerd dat er geen fundamentele beginselen zijn geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belgische autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek, en dat er geen weigeringsgronden zijn die zich verzetten tegen de voortduring van het beslag. De rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard, maar heeft opgemerkt dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing is overschreden, zonder dat dit gevolgen heeft voor de beoordeling van het beklag.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK DEN HAAG
Strafrecht
Lurisnummer: EOB-1-202200816 l Raadkamernummer: 22/872
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
geboren op [geboortedatum] 200 I te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. T.H.L. Kneepkens, te Amsterdam, Valeriusplein 20,
hierna: de klager.

1.Inleiding

Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Belgische autoriteiten is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek beslag gelegd op een witte Apple iPhone.
De klager heeft op 15 april 2022 bij deze rechtbank een beklag ex artikel 552a Sv ingediend, strekkende tot teruggave van zijn telefoon.

2.De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit beklag op 6 oktober 2022 in raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van het dossier met bovengenoemd lurisnummer.
De klager is niet verschenen, hoewel hij goed is opgeroepen. Mr. T.H.L. Kneepkens heeft namens klager telefonisch het woord gevoerd ter zitting.
De officier van justitie, mr. L.T. Bregman, is gehoord.

3.Het standpunt van klager

De advocaat van de klager heeft zich op het standpunt gesteld dat het beklag in raadkamer ziet op de witte Apple iPhone die op 4 april 2022 door de politie in beslag is genomen nadat klager in zijn auto was aangehouden. De advocaat van klager verzoekt de rechtbank ambtshalve de weigeringsgronden te toetsen en het klaagschrift gegrond te verklaren.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beklag ongegrond moet worden verklaard. Hiertoe is aangevoerd dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, nu de Belgische autoriteiten om overdracht van het goed hebben gevraagd. De officier van justitie stelt dat geen van de formele weigeringsgronden aan de orde is.

5.Het oordeel van de rechtbank

5. I De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het beklag, nu de erkenning en tenuitvoerlegging van het EOB is geschied door de officier van justitie van het arrondissementsparket te Den Haag.
5.2
De ontvankelijkheid van klager
Ingevolge artikel 5.4. I O Sv moet een beklag tegen inbeslagname naar aanleiding van een EOB binnen veertien dagen na kennisgeving van het rechtsmiddel worden ingediend bij de rechtbank.
De klager heeft op I 5 april 2022 een klaagschrift ingediend. De klager kan worden ontvangen in zijn beklag.
5.3
De inhoudelijke beoordeling
De toetsing van de beklagrechter in verband met de rechtmatigheid van het beslag en de voortduring van het beslag omvat de vraag of aan de eisen van de wet is voldaan, en of anderszins geen fundamentele beginselen zijn geschonden. Het beklag over de rechtmatigheid van de inbeslagneming dan wel voortduring van het beslag kan tevens betrekking hebben op de gevolgen van de eventuele overdracht van het beslag.
Voor wat betreft de vraag of is voldaan aan de eisen van de wet en of anderszins geen fundamentele beginselen zijn geschonden, dient te worden gekeken naar de bepalingen met betrekking tot de erkenning en uitvoering. Een eventuele toetsing die de rechter uitvoert, mocht een beroep worden gedaan op de zorgvuldigheidseis, kan niet anders dan marginaal zijn, en betreft enkel çle zorgvuldigheid waarmee de officier van justitie zijn afweging heeft gemaakt.
Evenals in beklagprocedures naar aanleiding van beslag dat is gelegd in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek behelst de toets van de rechter verder of het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet. Die toets blijft marginaal, nu de omstandigheid dat een staat een EOB uitvaardigt' in een (kennelijk) lopend onderzoek of strafrechtelijke procedure voldoende is om dit strafvorderlijk belang aan te nemen. Het is immers niet aan de Nederlandse rechter om onderzoek te doen naar de gronden voor het uitvaardigen van het onderliggende rechtshulpverzoek.
De rechtbank stelt vast dat de Belgische autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd, in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Dit EOB is door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd. Daarbij is gebruik gemaakt van de bevoegdheid als neergelegd in artikel 94 Sv. De inzet van de bevoegdheden is naar Nederlands recht rechtmatig geschied en er doen zich geen weigeringsgronden als bedoeld in artikel 5.4.4 Sv voor.
Nu de Belgische autoriteiten niet hebben medegedeeld af te zien van het beslag, is er naar het oordeel van de rechtbank dan ook een voortdurend belang van strafvordering. Gelet op vorenstaande moet het beklag ongegrond worden verklaard.
Ten overvloede constateert de rechtbank dat de in artikel 5.4.10, vierde lid, Sv neergelegde wettelijke termijn van dertig dagen om tot een beschikking te komen, is overschreden. Dit heeft echter geen gevolgen voor de beoordeling van het beklag, nu deze krappe termijn - evenals de andere termijnen met betrekking tot het EOB - tot doel heeft de doorlooptijden in
de internationale samenwerking terug te dringen en niet zien op het borgen van de belangen van individuele betrokkenen.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. E.C. Kole, rechter, in tegenwoordigheid van S.J.H. Oosterloo en mr. D.G. Lammerts van Bueren, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 oktober 2022.
Deze beslissing is ondertekend door de rechter en de griffier.