ECLI:NL:RBDHA:2022:16286

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
EOB-1-2022024046
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beklag ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname Audi A3 in verband met Europees Onderzoeksbevel

Op 8 december 2022 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een beklag is ingediend door een BV tegen de inbeslagname van een Audi A3, die was gelegd naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Belgische autoriteiten. De klager, vertegenwoordigd door mr. K. Durdu, stelde dat de inbeslagname onterecht was, omdat de politie geen opgave van reden had gegeven voor de inbeslagname en er geen zicht was op teruggave van het voertuig. De rechtbank heeft het beklag behandeld in raadkamer op 1 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. B. Koenders, ook is gehoord. De rechtbank oordeelde dat de klager ontvankelijk was in zijn beklag, omdat het klaagschrift tijdig was ingediend. Echter, de rechtbank concludeerde dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave van het voertuig, aangezien de Belgische autoriteiten om overdracht hadden verzocht. De rechtbank stelde vast dat de erkenning en tenuitvoerlegging van het EOB rechtmatig was geschied en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank verklaarde het beklag ongegrond, maar merkte op dat de wettelijke termijn voor het doen van een beschikking was overschreden, zonder dat dit gevolgen had voor de beoordeling van het beklag. De beslissing is ondertekend door de rechter en de griffier en er staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK DEN HAAG
Strafrecht
Lurisnummer: EOB-1-2022024046 Raadkamernummer: 22-023250
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] BV,
adres kiezend op het kantoor van mr. K. Durdu, advocaat, te Rotterdam, Mathenesserlaan 485,
hierna: de klager,
DutchFinance, Volkswagen Pon Financial Services, te Amersfoort, Saturnus 1,
hierna: de derde belanghebbende.
1.
Inleiding
Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Belgische autoriteiten is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek beslag gelegd op een personenauto van het merk Audi, type A3 Sportback, met kenteken [kenteken] .
De klager heeft op 14 oktober 2022 bij deze rechtbank een beklag ex artikel 552a Sv ingediend, strekkende tot teruggave van een personenauto van het merk Audi, type A3 en voorzien van het kenteken [kenteken] .

2.De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit beklag op 1 december 2022 in raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van het dossier met bovengenoemd lurisnummer.
De Belgische autoriteiten hebben in de aanhef van het door hen uitgevaardigde EOB verzocht om geheimhouding van het onderliggende onderzoek. Het EOB en de onderliggende stukken zijn daarom niet verstrekt aan de klager.
De klager, vertegenwoordigd door de directeur, enig aandeelhouder, dhr. A. el Mahjoubi bijgestaan door mr. K. Durdu, is gehoord.
De belanghebbende, Volkswagen Pon Financial Services, vertegenwoordigd door
[naam], afdeling bijzonder beheer, hoewel in kennis gesteld van datum en tijdstip van de zitting, is niet verschenen.
De officier van justitie, mr. B. Koenders, is gehoord.

3.Het standpunt van klager

De klager heeft zich op het standpunt gesteld dat in augustus 2022 de personenauto van klager meermalen door de politie in beslag is genomen. De politie heeft tot op heden geen opgave van reden gegeven voor deze inbeslagname. Uiteindelijk is er een brief gekomen van het Openbaar Ministerie waar uit zou blijken dat het op verzoek v n de Belgen is gebeurd, maar ook daar staat geen verdere onderbouwing in van het hoe en het waarom van het
beslag. Door het voortduren van de inbeslagname voelt klager zich onevenredig bezwaard, te meer er geen zicht is op een termijn waarbinnen het voertuig van klager geretourneerd zal worden. Er is naar mening van klager geen redelijk te dienen strafvorderlijk doel met de voortzetting van het beslag.

4.Het standpunt van de derde belanghebbende

De belanghebbende, betrokkene bij de financiering voor de inbeslaggenomen Audi, heeft de rechtbank verzocht het beslag op te heffen.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beklag ongegrond moet worden verklaard. Hiertoe is aangevoerd dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, nu de Belgische autoriteiten om overdracht van de Audi A3 met kenteken [kenteken] hebben gevraagd.

6.Het oordeel van de rechtbank

6.1
Debevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het beklag, nu de erkenning en tenuitvoerlegging van het EOB is geschied door de officier van justitie van het arrondissementsparket te Den Haag.
6.2
De ontvankelijkheid van klager
Ingevolge artikel 5.4.10 Sv moet een beklag tegen inbeslagname naar aanleiding van een EOB binnen veertien dagen na kennisgeving van het rechtsmiddel worden ingediend bij de rechtbank.
De klager heeft binnen de termijn van veertien dagen zijn klaagschrift ingediend bij de rechtbank, zodat hij kan worden ontvangen in zijn beklag.
6.3
De inhoudelijke beoordeling
De toetsing van de beklagrechter in verband met de rechtmatigheid van het beslag en de voortduring van het beslag omvat de vraag of aan de eisen van de wet is voldaan, en of anderszins geen fundamentele beginselen zijn geschonden. Het beklag over de rechtmatigheid van de inbeslagneming dan wel voortduring van het beslag kan tevens betrekking hebben op de gevolgen van de eventuele overdracht van het beslag.
Voor wat betreft de vraag of is voldaan aan de eisen van de wet en of anderszins geen fundamentele beginselen zijn geschonden, dient te worden gekeken naar de bepalingen met betrekking tot de erkenning en uitvoering. Een eventuele toetsing die de rechter uitvoert, mocht een beroep worden gedaan op de zorgvuldigheidseis, kan niet anders dan marginaal zijn, en betreft enkel de zorgvuldigheid waarmee de officier van justitie zijn afweging heeft gemaakt.
Evenals in beklagprocedures naar aanleiding van beslag dat is gelegd in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek behelst de toets van de rechter verder of het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet. Die toets blijft marginaal, nu de omstandigheid dat een staat een EOB uitvaardigt in een (kennelijk) lopend onderzoek of strafrechtelijke procedure voldoende is om dit strafvorderlijk belang aan te nemen. Het is immers niet aan de Nederlandse rechter om onderzoek te doen naar de gronden voor het uitvaardigen van het onderliggende rechtshulpverzoek.
De rechtbank stelt vast dat de Belgische autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd, in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Dit EOB is door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd. Daarbij is gebruik gemaakt van de bevoegdheid als neergelegd in artikel 94 Sv. De inzet van de bevoegdheden is naar Nederlands recht rechtmatig geschied en er doen zich geen weigeringsgronden als bedoeld in artikel 5.4.4 Sv voor.
Nu de Belgische autoriteiten niet hebben medegedeeld af te zien van het beslag, is er naar het oordeel van de rechtbank dan ook een voortdurend belang van strafvordering. Gelet op vorenstaande moet het beklag ongegrond worden verklaard.
Ten overvloede constateert de rechtbank dat de in artikel 5.4.10, vierde lid, Sv neergelegde wettelijke termijn van dertig dagen om tot een beschikking te komen, is overschreden. Dit heeft echter geen gevolgen voor de beoordeling van het beklag, nu deze termijn tot doel heeft de doorlooptijden in de internationale samenwerking zo kort mogelijk te houden.

7.Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. E.C. Kole, rechter, in tegenwoordigheid van S.J.H. Oosterloo, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 december.
Deze beslissing is ondertekend door de rechter en de griffier.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.