ECLI:NL:RBDHA:2022:16287

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
EOB-1-2018039490
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beklag ex art. 522a jo 5.4.10 Sv inzake inbeslagname van sieraden in het kader van een Europees Onderzoeksbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2022 uitspraak gedaan in een beklagprocedure naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Belgische autoriteiten. De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. F.C. Knoef, had beklag ingediend tegen de inbeslagname van een witgouden armband en een roodgouden ring met diamant, die op 10 februari 2020 in België in beslag waren genomen. De rechtbank heeft het klaagschrift op 1 september 2022 in openbare raadkamer behandeld, waarbij de klager niet aanwezig was, maar zijn advocaat en de officier van justitie wel. De klager voerde aan dat het onderzoek al geruime tijd loopt en dat de in beslag genomen sieraden niet overeenkomen met de gestolen sieraden, waardoor er geen belang meer zou zijn bij de inbeslagname.

De officier van justitie stelde echter dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave, omdat de Belgische autoriteiten om overdracht van de sieraden hebben gevraagd voor nader onderzoek. De rechtbank oordeelde dat zij bevoegd was om het beklag te behandelen, aangezien de erkenning en tenuitvoerlegging van het EOB door de officier van justitie van het arrondissement Den Haag had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat de klager ontvankelijk was in zijn beklag, omdat hij tijdig een klaagschrift had ingediend.

Bij de inhoudelijke beoordeling stelde de rechtbank vast dat de Belgische autoriteiten een EOB hadden uitgevaardigd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgronden waren en dat het belang van de strafvordering zich tegen teruggave verzet, aangezien de Belgische autoriteiten niet hadden aangegeven af te zien van het beslag. De rechtbank verklaarde het beklag ongegrond, maar merkte op dat de wettelijke termijn voor het doen van een beschikking was overschreden, wat echter geen gevolgen had voor de beoordeling van het beklag. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 15 september 2022.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK DEN HAAG

Strafrecht
Zitting plaats 's-Gravenhage
Lurisnummer : EOB-1-2018039490 raadkamernummer: 22-016199
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager] ,

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. F.C. Knoef advocaat te' -Gravenhage. (Postbus 95556, 2509 C 's-Gravenhage),
hierna te noemen: de klager.

Feiten

Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Belgische autoriteiten, is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek in België op 10 februari 2020 beslag gelegd op witgouden armband met diamant en een roodgouden ring met diamant (blauwe steen).

Procedure

Het klaagschrift isop 28 juli 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 01 september 2022 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de klager, mr. F.C. Knoef en de officier van justitie in raadkamer gehoord.
De klager is, hoewel daartoe goed opgeroepen. niet in raadkamer verschenen.

Beklag

Het beklag trekt tot teruggave van het inbeslaggenomen voorwerpen
Namens de klager is aangevoerd dat het onderzoek al heel lang loopt. De klager is al driemaal gehoord waarbij de laatste keer in aanwezigheid van de Belgische politie. Er is inmiddels uitgebreid onderzoek gedaan aan de sieraden. Dit onderzoek is afgerond. Het is voor de klager onduidelijk of er nog ander onderzoek plaats zal vinden aan de sieraden. De in beslaggenomen sieraden wijken qua gewicht en karaat af van de gestolen sieraden. Dit zijn
keyfactorenvoor het identificeren van sieraden nu deze
keyfactorenafwijken is het duidelijk dat het om andere sieraden gaat. Er is op dit moment geen onderzoek belang meer. De gronden voor de inbeslagname lijken meer gelegen in artikel 94a Sv dan artikel 94 Sv.
Namens de klager verzoekt de advocaat het beklag gegrond te verklaren.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie toont begrip voor het tijdpad. Hij stelt zich de ondanks op het standpunt dat het beklag ongegrond moet worden verklaard. Hiertoe is aangevoerd dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, nu de Belgische autoriteiten om
overdracht van de in beslaggenomen sieraden hebben gevraagd voor nader onderzoek.

Beoordeling

De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het beklag, nu de erkenning en tenuitvoerlegging van het EOB is geschied door de officier van justitie van het arrondissement parket te Den Haag.
De ontvankelijkheid van klager
Ingevolge artikel 5.4.10 Sv moet een beklag tegen inbeslagname naar aanleiding van een EOB binnen veertien dagen na kennisgeving van het recht middel worden ingediend bij de rechtbank.
Na de beslaglegging op 10 februari 2020 is aan de klager een bewijs van ontvangst ex artikel 94 Sv afgegeven. Door miscommunicatie was het voor klager niet duidelijk dat de goederen op voornoemde datum in beslag werden genomen. Op 14 juli 2022 heeft de officier van justitie klager nogmaals op de hoogte gebracht van inbeslagname van de goederen en de klager de gelegenheid geboden om binnen 14 dagen een klaagschrift in te dienen. De klager heeft vervolgens binnen de termijn van veertien dagen zijn klaagschrift ingediend bij de rechtbank, zodat hij kan worden ontvangen in zijn beklag.
De inhoudelijke beoordeling
De toet ing van de beklagrechter in verband met de rechtmatigheid van het beslag en de voortduring van het be lag omvat de vraag of aan de eisen van de wet is voldaan en of ander zin geen fundamentele beginselen zijn geschonden. Het beklag over de rechtmatigheid van de inbeslagneming dan wel voortduring van het beslag kan tevens betrekking hebben op de gevolgen van de eventuele overdracht van het beslag.
Voor wat betreft de vraag of is voldaan aan de eisen van de wet en of anderszins geen fundamentele beginselen zijn geschonden, dient te worden gekeken naar de bepalingen met betrekking tot de erkenning en uitvoering van een EOB. Een eventuele toetsing die de rechter uitvoe11, als een beroep worden gedaan op de zorgvuldigheidseis . kan niet anders dan marginaal zijn, en betreft enkel de zorgvuldigheid waarmee de officier van justitie zijn afweging heeft gemaakt.
Evenals in beklagprocedures naar aanleiding van beslag dat is gelegd in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek behelst de toets van de rechter verder of het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet. Deze toets blijft marginaal, omdat de omstandigheid dat een staat een EOB uitvaardigt in een (kennelijk) lopend onderzoek of strafrechtelijke procedure voldoende is om dit strafvorderlijk belang aan te nemen. Het is
immer niet aan de Nederlandse rechter om onderzoek te doen naar de gronden voor het uitvaardigen van het onderliggende recht hulpverzoek.
De rechtbank stelt vast dat de Belgische autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd in het kader van een daar lopend strafrechtelijk onderzoek. Dit EOB i door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd. Daarbij is gebruik gemaakt van de bevoegdheid als neergelegd in artikel 94 Sv. De inzet van de bevoegdheden is naar Nederlands recht rechtmatig geschied en er doen zich geen weigeringsgronden als bedoeld in artikel 5.4.4 Sv voor.
Nu de Belgische autoriteiten niet hebben medegedeeld af te zien van het beslag, is er naar het oordeel van de rechtbank dan ook een voortdurend belang van strafvordering. Gelet op vorenstaande moet het beklag ongegrond worden verklaard.
Ten overvloede constateert de rechtbank dat de in artikel 5.4.10. vierde lid, Sv neergelegde
wettelijke termijn van dertig dagen om tot een beschikking te komen, is overschreden. Dit heeft echter geen gevolgen voor de beoordeling van het beklag, nu deze krappe termijn - evenals de andere termijnen met betrekking tot het EOB - tot doel heeft de doorlooptijden in de internationale samenwerking te beknotten en niet het borgen van de belangen van individuele betrokkenen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.F.R. de Rooij,
in tegenwoordigheid van mr. D.G. Lammerts van Bueren, en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2022.
rechter, griffier,