ECLI:NL:RBDHA:2022:16290

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
EOB-1-2021030986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beklag ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van goederen en geldbedrag in het kader van Europees Onderzoeksbevel

Op 25 januari 2022 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin klager, geboren in 1967, een beklag had ingediend ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) na de inbeslagname van een geldbedrag van €12.000,- en andere goederen. Deze inbeslagname vond plaats op 29 september 2021 naar aanleiding van twee Europees Onderzoeksbevelen (EOB's) van de Belgische autoriteiten. Klager verzocht om teruggave van de inbeslaggenomen goederen, maar de rechtbank oordeelde dat klager niet-ontvankelijk was in zijn beklag omdat het klaagschrift niet tijdig was ingediend. Klager had het klaagschrift pas na de wettelijke termijn van veertien dagen ingediend, wat volgens de rechtbank niet verontschuldigbaar was. De rechtbank constateerde bovendien dat de wettelijke termijn van dertig dagen om tot een beschikking te komen was overschreden, maar dit had geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van het beklag. De rechtbank verklaarde klager niet-ontvankelijk in zijn beklag, en deze beslissing werd uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK DEN HAAG
Strafrecht
Lurisnummer: EOB-1-2021030986 Raadkamernummer: 21/2990
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] . hierna: klager.
1.
Inleiding
Naar aanleiding van twee Europees Onderzoeksbevelen (hierna: EOB's) van de Belgische autoriteiten, is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, op 29 september 2021 beslag gelegd op een geldbedrag, te weten €12.000,- (zegge: twaalfduizend euro) alsmede op de goederen vermeld in het proces-verbaal van doorzoeking d.d. 8 november 2021.
Klager heeft op 9 december 2021 bij deze rechtbank een beklag ex artikel 552a Sv ingediend, strekkende tot teruggave van voormelde goederen.

2.De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit beklag op 11 januari 2022 in besloten raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van het dossier met bovengenoemd lurisnummer.
De Belgische autoriteiten hebben in de aanhef van de door hen uitgevaardigde EOB's verzocht om geheimhouding van het onderliggende onderzoek. De EOB's en de onderliggende stukken zijn daarom niet verstrekt aan klager.
Klager is gehoord. De officier van justitie, mr. A.M. Ariese, is gehoord.

3.Het standpunt van klager

Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen goederen en gegevens aan de klager teruggegeven dienen te worden. De brief over de inbeslagname van de goederen heeft hij pas een maand na de doorzoeking ontvangen. Klager was niet op de hoogte van de termijn van 14 dagen om een klaagschrift in te dienen.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu het klaagschrift niet tijdig is ingediend. De officier van justitie merkt op dat het inbeslaggenomen geldbedrag zal worden geretourneerd aan klager.

5.Het oordeel van de rechtbank

5.1
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het beklag, nu de erkenning en tenuitvoerlegging van het EOB is geschied door de officier van justitie van het arrondissementsparket te Den Haag.
5.2
De ontvankelijkheid van klager
Ingevolge artikel 5.4.10 Sv moet een beklag tegen inbeslagname naar aanleiding van een EOB binnen veertien dagen na kennisgeving van het rechtsmiddel worden ingediend bij de rechtbank.
Na de beslaglegging op 29 september 2021 is aan klager door het toezenden van het proces­ verbaal van doorzoeking d.d. 8 november 2021 kennisgeving verstrekt. Klager heeft vervolgens buiten de termijn van veertien dagen zijn klaagschrift ingediend bij de rechtbank, zodat hij niet kan worden ontvangen in zijn beklag. Van een verontschuldigbare termijnoverschrijding is de rechtbank niet gebleken.
Ten overvloede constateert de rechtbank dat de in artikel 5.4.10, vierde lid, Sv neergelegde wettelijke termijn van dertig dagen om tot een beschikking te komen, is overschreden. Dit heeft echter geen gevolgen voor de beoordeling van het beklag, nu deze krappe termijn - evenals de andere termijnen met betrekking tot het EOB - tot doel heeft de doorlooptijden in de internationale samenwerking te beknotten en niet het borgen van de belangen van individuele betrokkenen.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. K.C.J. Vriend, rechter, in tegenwoordigheid van mr.
D.G. Lammerts van Bueren, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 januari 2022.
Deze beslissing is ondertekend door de rechter en de griffier.