ECLI:NL:RBDHA:2022:16291

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
EOB-1-2022008161
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beklag ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van mobiele telefoons in het kader van een Europees Onderzoeksbevel

Op 20 oktober 2022 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat T.H.L. Kneepkens, een beklag heeft ingediend tegen de inbeslagname van twee mobiele telefoons. Deze inbeslagname vond plaats naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Belgische autoriteiten in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De klaagster verzocht om teruggave van de telefoons, maar de rechtbank oordeelde dat het beklag ongegrond was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klaagster tijdig haar beklag had ingediend en dat de rechtbank bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. De officier van justitie, L.T. Bregman, heeft zich op het standpunt gesteld dat teruggave van de telefoons niet mogelijk was, omdat het belang van de strafvordering zich daartegen verzet. De rechtbank heeft geoordeeld dat er een voortdurend belang van strafvordering is, aangezien de Belgische autoriteiten het beslag niet hebben opgeheven. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing is overschreden, maar dit had geen gevolgen voor de beoordeling van het beklag. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beklag ongegrond verklaard.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK DEN HAAG
Strafrecht
Lurisnummer: EOB-1-2022008161 Raadkamernummer: 22/873
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klaagster] ,
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van T.H.L. Kneepkens, te Amsterdam, Valeriusplein 20,
hierna: de klaagster.

1.Inleiding

Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Belgische autoriteiten is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek beslag gelegd op twee mobiele telefoons van het merk Samsung.
De klager heeft op 15 april 2022 bij deze rechtbank een beklag ex artikel 552a Sv ingediend, strekkende tot teruggave van voormelde goederen.

2.De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit beklag op 6 oktober 2022 in raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van het dossier met bovengenoemd lurisnummer.
De Belgische autoriteiten hebben in de aanhef van het door hen uitgevaardigde EOB verzocht om geheimhouding van het onderliggende onderzoek. Het EOB en de onderliggende stukken zijn daarom niet verstrekt aan de klaagster.
De klaagster is niet verschenen, hoewel zij goed is opgeroepen. Op eigen verzoek heeft mr.
T.H.L. Kneepkens namens haar telefonisch het woord gevoerd. De officier van justitie, mr. L.T. Bregman, is gehoord.

3.Het standpunt van klager

De advocaat van de klaagster heeft zich op het standpunt gesteld dat er tijdens de huiszoeking op 5 april twee telefoons in beslag zijn genomen waar klaagster eigenaar van is. De advocaat van de klaagster stelt dat deze telefoons nu zij toebehoren aan klaagster, niet bij zullen dragen aan de waarheidsvinding. De advocaat van de klaagster verzoekt de rechtbank het klaagschrift gegrond te verklaren.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beklag ongegrond moet worden verklaard. Hiertoe is aangevoerd dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, nu de Belgische autoriteiten om overdracht van de gegevensdragers hebben
gevraagd. De gegevensdragers zijn in beslag genomen op het adres genoemd in het EOB en het onderzoek door de Belgische autoriteiten loopt nog.

5.Het oordeel van de rechtbank

5.1
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het beklag, nu de erkenning en tenuitvoerlegging van het EOB is geschied door de officier van justitie van het arrondissementsparket te Den Haag.
5.2
De ontvankelijkheid van klager
Ingevolge artikel 5.4.10 Sv moet een beklag tegen inbeslagname naar aanleiding van een EOB binnen veertien dagen na kennisgeving van het rechtsmiddel worden ingediend bij de rechtbank.
Na de beslaglegging op 5 april is aan de klaagster door het toezenden van het proces-verbaal van doorzoeking d.d. 13 april 2022 voormelde kennisgeving verstrekt. De klaagster heeft vervolgens binnen de termijn van veertien dagen haar klaagschrift ingediend bij de rechtbank, zodat zij kan worden ontvangen in haar beklag.
5.3
De inhoudelijke beoordeling
De toetsing van de beklagrechter in verband met de rechtmatigheid van het beslag en de voortduring van het beslag omvat de vraag of aan de eisen van de wet is voldaan, en of anderszins geen fundamentele beginselen zijn geschonden. Het beklag over de rechtmatigheid van de inbeslagneming dan wel voortduring van het beslag kan tevens betrekking hebben op de gevolgen van de eventuele overdracht van het beslag.
Voor wat betreft de vraag of is voldaan aan de eisen van de wet en of anderszins geen fundamentele beginselen zijn geschonden, dient te worden gekeken naar de bepalingen met betrekking tot de erkenning en uitvoering. Een eventuele toetsing die de rechter uitvoert, mocht een beroep worden gedaan op de zorgvuldigheidseis, kan niet anders dan marginaal zijn, en betreft enkel de zorgvuldigheid waarmee de officier van justitie zijn afweging heeft gemaakt.
Evenals in beklagprocedures naar aanleiding van beslag dat is gelegd in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek behelst de toets van de rechter verder of het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet. Die toets blijft marginaal, nu de omstandigheid dat een staat een EOB uitvaardigt in een (kennelijk) lopend onderzoek of strafrechtelijke procedure voldoende is om dit strafvorderlijk belang aan te nemen. Het is immers niet aan de Nederlandse rechter om onderzoek te doen naar de gronden voor het uitvaardigen van het onderliggende rechtshulpverzoek.
De rechtbank stelt vast dat de Belgische autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd, in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Dit EOB is door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd. Daarbij is gebruik gemaakt van de bevoegdheid als neergelegd in artikel 94 en 104 Sv. De inzet van de bevoegdheden is naar Nederlands recht rechtmatig geschied en er doen zich geen weigeringsgronden voor als bedoeld in artikel 5.4.4 Sv.
Nu de Belgische autoriteiten niet hebben medegedeeld af te zien van het beslag, is er naar het oordeel van de rechtbank dan ook een voortdurend belang van strafvordering. Gelet op vorenstaande moet het beklag ongegrond worden verklaard.
Ten overvloede constateert de rechtbank dat de in artikel 5.4.10, vierde lid, Sv neergelegde wettelijke tennijn van dertig dagen om tot een beschikking te komen, is overschreden. Dit heeft echter geen gevolgen voor de beoordeling van het beklag, nu deze krappe tennijn - evenals de andere tennijnen met betrekking tot het EOB - tot doel heeft de doorlooptijden in de internationale samenwerking terug te dringen en niet zien op het borgen van de belangen van individuele betrokkenen.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. E.C. Kole, rechter, in tegenwoordigheid van S.J.H. Oosterloo en mr. D.G. Lammerts van Bueren, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 oktober 2022.
Deze beslissing is ondertekend door de rechter en de griffiers.