Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.Inleiding
2.De procedure in raadkamer
N.M.Fakiri, is gehoord. De officier van justitie, mr. B. Koenders, is gehoord.
Rechtbank Den Haag
Op 16 november 2022 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een klager, geboren in 2004, een beklag heeft ingediend ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) betreffende de teruggave van inbeslaggenomen goederen. Deze inbeslagname vond plaats naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Belgische autoriteiten, die om geheimhouding van het onderzoek hadden verzocht. De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. N.M. Fakiri, stelde dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen de teruggave van zijn goederen, aangezien er geen redelijk vermoeden van schuld zou zijn en de goederen geen relevantie zouden hebben voor de strafprocedure. De officier van justitie, mr. B. Koenders, betoogde echter dat het beklag ongegrond verklaard moest worden, omdat de Belgische autoriteiten om overdracht van de goederen hadden gevraagd en het belang van strafvordering nog steeds aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat zij bevoegd was om het beklag te behandelen en dat de klager ontvankelijk was, omdat hij binnen de wettelijke termijn van veertien dagen zijn klaagschrift had ingediend. De rechtbank concludeerde dat het EOB was erkend en ten uitvoer gelegd door de officier van justitie, en dat er geen weigeringsgronden waren. Aangezien de Belgische autoriteiten niet hadden aangegeven af te zien van het beslag, bleef er een voortdurend belang van strafvordering bestaan. De rechtbank verklaarde het beklag ongegrond, maar merkte op dat de wettelijke termijn voor het doen van een beschikking was overschreden, wat echter geen gevolgen had voor de beoordeling van het beklag.