ECLI:NL:RBDHA:2022:16299

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
AWB - 22 _ 4053
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake urgentieverklaring voor huisvesting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster die een urgentieverklaring voor huisvesting had aangevraagd. De verzoekster, die met haar vier minderjarige kinderen in een woning met ernstige gebreken woont, had op 22 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen op basis van algemene weigeringsgronden. De verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 8 augustus 2022, waarbij de verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, werd het standpunt van de verweerder toegelicht. De verweerder stelde dat de onderhoudsproblemen in de woning geen urgent woonprobleem vormden en dat de verzoekster zich bij de verhuurder moest melden. De voorzieningenrechter overwoog dat de situatie van de verzoekster en haar kinderen niet zo schrijnend was dat toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waarbij werd opgemerkt dat de verzoekster mogelijk recht heeft op huurbescherming en zich kan wenden tot het Juridisch Loket. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4053 HUISV
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 augustus 2022 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. K. Jevtovic),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: C.R. Kross).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een urgentieverklaring afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting via beeldverbinding heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2022. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verzoekster is vergezeld van [naam] , die voor haar vertaalt.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Verzoekster heeft op 22 maart 2022 een aanvraag om een urgentieverklaring ingediend. Zij woont met haar vier minderjarige kinderen in een woning aan de [adres] in [plaats] (de woning). Er is lekkage en er is regelmatig kortsluiting in de woning. Haar kinderen zijn constant ziek vanwege schimmel en vocht in de woning.
2.2.
Verweerder heeft de aanvraag om een urgentieaanvraag afgewezen, omdat sprake is van zogenoemde algemene weigeringsgronden. [1] Voor toepassing van de hardheidsclausule bestaat geen aanleiding. [2]
Standpunten van partijen
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat onderhoudsproblemen geen urgent woonprobleem vormen en dat verzoekster zich daarvoor moet melden bij de verhuurder.
Uit onderzoek is gebleken dat verzoekster volgens de Basisregistratie personen (Brp) nog altijd woont op het adres. Mogelijk heeft zij recht op huurbescherming en zij kan hiervoor terecht bij het Juridisch Loket. Als verzoekster met gerechtelijke papieren kan laten zien dat zij de woning moet verlaten, dan kan zij misschien gebruik maken van de gemeentelijke noodopvang. Voor toepassing van de hardheidsclausule bestaat geen aanleiding.
De belangen van de kinderen waarop artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) ziet, zijn reeds meegewogen bij deze beoordeling.
4. Verzoekster heeft aangevoerd dat haar is aangezegd dat zij de woning per april 2022 moet verlaten. Zij heeft gereageerd op sociale woningen, omdat zij een uitkering heeft en een vrije sectorwoning daarom voor haar niet haalbaar is. Verzoekster wijst erop zij alleenstaand is met vier kinderen en het zal problematisch worden als zij op straat komen te staan. Verzoekster heeft een met een koper van de woning op 6 juli 2022 gesloten vaststellingsovereenkomst nagezonden, waarin is vermeld dat de koper de huurovereenkomst met verzoekster van rechtswege zal voortzetten en dat verzoekster bereid is in te stemmen met het einde van de huurovereenkomst uiterlijk op 31 oktober 2022.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
5. De voorzieningenrechter overweegt dat een aanvraag om een urgentieverklaring wordt afgewezen als één van de weigeringsgronden van artikel 4:5 van de Huisvestings-verordening van toepassing is. In het geval van verzoekster zijn vier weigeringsgronden tegengeworpen.
De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verweerder dat, gelet op de Beleidsregel, een slechte staat of onvoldoende kwaliteit van de huidige woning respectievelijk onderhoudsproblemen, zoals vocht, tocht en schimmel, niet maakt dat sprake is van een urgent huisvestingsprobleem.
Verweerder wordt voorts gevolgd in het standpunt dat met de door verzoekster overgelegde foto’s niet is aangetoond dat de woning in slechte staat verkeert en dat met de verklaring van de huisarts van 17 maart 2022 onvoldoende is aangetoond dat de gezondheidssituatie van de kinderen aan een mogelijke slechte staat van de woning gerelateerd kan worden. De toelichting ter zitting dat de kinderen in de nacht wakker worden en moeten hoesten door vocht en tocht, maakt dit niet anders. Dit biedt onvoldoende aanknopingspunten om, voorbijgaand aan de bovenliggende weigeringsgronden, over te gaan tot een inhoudelijk onderzoek.
Gebleken is dat verzoekster, zonder haar gemachtigde daarin te betrekken, inmiddels een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten ter beëindiging van de huurovereenkomst. De enkele niet-onderbouwde stelling dat zij in het kader van de vaststellingsovereenkomst onder druk is gezet, maakt het voorgaande niet anders. Verzoekster kan, als zij voor de datum beëindiging van de huurovereenkomst nog geen woonruimte heeft gevonden, zich wenden tot de gemeentelijke noodopvang.
6. Verweerder heeft onderkend dat de situatie van verzoekster en haar kinderen niet ideaal is, maar heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie niet dusdanig schrijnend is dat de hardheidsclausule dient te worden toegepast.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 4:5, onder b, c, e en g, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (de Huisvestingsverordening) en de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019 (de Beleidsregel)
2.Artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening