ECLI:NL:RBDHA:2022:1665

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3802
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aansprakelijkheid voor schade door de Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. De eiser had een beroep ingesteld tegen het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand van 20 mei 2020, waarin zijn bezwaar tegen een eerder besluit van 9 april 2020 niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat de gestelde schadeveroorzakende gebeurtenis vóór 1 juli 2013 had plaatsgevonden, waardoor het per 1 juli 2013 in werking getreden artikel 8:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep gegrond was. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard, omdat de besluiten van de Raad voor Rechtsbijstand rechtmatig waren. De rechtbank heeft geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3802

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Wijnstra).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aansprakelijkheid voor schade afgewezen, omdat niet is gebleken van enig onrechtmatig besluit.
Bij besluit van 20 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 18 januari 2022.
Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij brief van 24 januari 2022 heeft eiser medegedeeld dat hij nog geen uitnodiging voor de zitting had ontvangen. De rechtbank stelt vast dat de uitnodiging voor de zitting van 18 januari 2022 door de rechtbank per aangetekende brief aan het door eiser opgegeven adres is verzonden. Uit de track en trace gegevens blijkt dat de uitnodiging op 3 december 2021 is bezorgd en dat voor ontvangst is getekend. De uitnodiging voor de zitting is dan ook op juiste wijze verzonden en de rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het onderzoek te heropenen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aansprakelijkheid afgewezen voor door eiser geleden schade, omdat hem niet is gebleken van een onrechtmatig besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. In dat besluit stelt verweerder dat zijn beslissing op het verzoek om schadevergoeding is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Echter ingevolge artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f, gelezen in verbinding met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, kan tegen dit besluit geen bezwaar en beroep worden ingesteld. Daarom is het bezwaar niet-ontvankelijk.
3. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat uit de stukken blijkt dat eiser als schadeoorzaak aanwijst het door verweerder in 2008 buiten behandeling stellen van een verzoek om herziening van een afwijzing van een aanvraag om gesubsidieerde rechtsbijstand in een procedure van eiser tegen het UWV.
Verweerder heeft verder bevestigd dat ingevolge het toepasselijke overgangsrecht het bezwaar van eiser wel ontvankelijk is, nu de gestelde schadeoorzaak heeft plaatsgevonden vóór 1 juli 2013.
Verweerder verzoekt de rechtbank bij gegrondverklaring van het beroep zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar ongegrond te verklaren, omdat de in 2007 en 2008 genomen besluiten tot afwijzing van de toevoeging en de afwijzing van het verzoek om herziening, rechtmatig waren.
4.1.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Op grond van artikel IV van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013,50) blijft het voor 1 juli 2013 geldende recht van toepassing als de (gestelde) schadeveroorzakende gebeurtenis vóór 1 juli 2013 heeft plaatsgevonden.
Nu de gestelde schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden vóór 1 juli 2013 is het per 1 juli 2013 in werking getreden artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb niet van toepassing op deze zaak. Het besluit van 9 april 2020 is aan te merken als een zelfstandig schade besluit waartegen bezwaar en beroep openstaat.
4.3.
Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt, omdat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
Gelet op de opdracht in artikel 8:41a van de Awb om geschillen zo veel mogelijk finaal te beslechten, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien.
4.4.
Uit de door verweerder bij het verweerschrift overgelegde uitspraak van de hoogste bestuursrechter [1] blijkt dat het buiten behandeling stellen van het verzoek om herziening van het besluit van 4 december 2007, in rechte vaststaat en dus rechtmatig moet worden geacht. Uit deze uitspraak kan dan ook worden afgeleid dat het besluit van verweerder van 4 december 2007 tot afwijzing van de aanvraag van eiser om een toevoeging ook rechtmatig moet worden geacht.
4.5.
De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft gesteld dat hij geen schadevergoeding aan eiser verschuldigd is, omdat de door verweerder genomen besluiten over de weigering van de toevoeging niet onrechtmatig zijn. Verweerder had dus het bezwaar ongegrond moeten verklaren. De rechtbank zal dat nu zelf doen.
4.6.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar ongegrond;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ0282