In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. De eiser had een beroep ingesteld tegen het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand van 20 mei 2020, waarin zijn bezwaar tegen een eerder besluit van 9 april 2020 niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat de gestelde schadeveroorzakende gebeurtenis vóór 1 juli 2013 had plaatsgevonden, waardoor het per 1 juli 2013 in werking getreden artikel 8:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep gegrond was. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard, omdat de besluiten van de Raad voor Rechtsbijstand rechtmatig waren. De rechtbank heeft geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gebracht.